1901
"Waar de Rijn ons land binnenkomt", niet in Lobith dus maar bij Speijk, in de gemeente Herwen en Aerdt, die nu Rijnwaarden heet. Daar is Henk van Wijhe geboren. Maar Henk wil juist het land uit. Zijn vader die predikant was, overlijdt jong, en zijn moeder hertrouwt met dominee Abbing uit het nabijgelegen Ruurlo en Henk gaat studeren. Daarna gaat hij bij Philips werken en in Philipsdorp wonen, dat net tien jaar terug bij Eindhoven is gebouwd. Van daaruit laat hij zich voor een half jaar uitzenden naar Spanje en dan naar Indië. Hij kent de kolonie uit de familieverhalen en de brieven. Zijn oom Gerrit zwierf als KNIL-militair door de hele archipel, en oom Carel is boekhandelaar in Batavia. Henk zelf is electrotechnicus met hart en ziel.
1931
Toch neemt hij na twee jaar vrijwillig ontslag bij Philips. Hij gaat 'in de rubber' bij het Proefstation West Java Buitenzorg. Daar ontmoet hij zijn geliefde Bobbie, hoewel het nog 15 jaar zal duren voor zij zijn vrouw wordt. Hij richt zelf een rubberbedrijf op, de Nederlandsch Indische Latex Industrie. Tien jaar later is hij directeur van de NV Soerabia Rubberfabriek Ngagel. Behalve via zijn moeder, onderhoudt hij hij het contact met zijn vaderland via het net opgerichte, wekelijks verschijnende Keesings Historisch Archief, het "Geïllustreerd dagboek van het hedendaagsch wereldgebeuren met voortdurend bijgewerkten alphabetischen index". Maar dat hij de wereldgeschiedenis waarin hij zo geïnteresseerd is, zo intens aan den lijve zou ondervinden, dat bevroedt hij toch niet als hij in 1939 zijn abonnement opzegt. Dat besef begint pas een beetje te dagen als hij zich in 1940 bij de Landstorm meldt, in de volksmond de stadwacht geheten.
1942
Henk werkt weer bij Philips als in 1942 Japan de oorlogsverklaring van Nederland beantwoordt door de kolonie binnen te vallen en Soerabaia te bombarderen. Nauwgezet noteert hij wanneer en wat er in de stad, bij zijn fabriek, gebeurt, tot op 8 maart het doek valt: capitulatie. Als lid van de stadswacht verwacht hij geïnterneerd te worden. Maar omdat hij nog maar net opgeroepen was en hij nog nooit soldij heeft ontvangen, beschouwen de Japanners hem niet als militair. Wel wordt hem en de hele Philipsploeg gesommeerd de fabriek draaiende te houden. En dat tegen een "op last van de Nipponsche Autoriteiten aangepast salaris", zoals de Philipsdirectie hem in mei 1942 laat weten. In februari wordt hij en de hele Philipsploeg alsnog ontslagen en overgebracht naar de Werfstraat, dezelfde gevangenis waar hij tevoren zo vaak heeft moeten wachtlopen. Met z'n achten in een cel voor drie. Maar wel behoorlijk te eten, en de mogelijkheid om af en toe een pakje van thuis te ontvangen. Thuis is voor hem het gezin van Bobbie, die hij na zijn verhuizing naar Soerabaia in 1936 weer ontmoet heeft. Na 97 dagen in de Werfstraat wordt de Philipsgroep afgevoerd naar een burgerkamp, Kesilir. Leo, Bobbies zoon, weet hem nog net een pakje met kleding toe te schuiven.
1943
Henk wist van het bestaan van dat kamp, het geruchtencircuit tierde welig. Nu zit-ie er zelf in, maar het is niet al te beroerd. "Kesilir is mijn beste kamp geweest", zou hij later aan zijn moeder schrijven. Het ligt bij Banjoewangi, zo'n 35 kilometer van Bentjoeloek en bestaat uit een groot stuk afgerasterd land waarbinnen ze geheel vrij zijn en nauwelijks iets van Japanners merken. Ze krijgen vlees uitgereikt, ze telen zelf groenten, er groeit veel fruit en ze kunnen zelf ook slachten. Ze mogen naar huis schrijven als ze dat maar in het Maleis doen, en ze kunnen pakjes met geld en kleren ontvangen. Maar op 8 september 1943 begint het zwerven. De hele Philipsgroep wordt in een overvolle, snikhete, afgesloten trein gepropt, met voor Henk toch nog wat armruimte "voor een paar spelletjes schaken", zoals hij later aan zijn stiefzoon zal schrijven. Na 72 uur in wordt het transport in de gevangenis van Tanggeran bij Batavia gelost. Na een maand worden ze overgebracht naar Tanah Tinggi, het voormalige opvoedingsgesticht voor jongens in Tanggeran. Daar is het eten en de ruimte weliswaar wat beter, maar er lopen nogal wat 'ballenjongens' rond, vrijwillige spionnen van de Jap. Het is verboden Nederlands te spreken, alles moet in het Maleis. Na 2 weken blijkt dat al zo'n chaos op te leveren dat de maatregel weer afgeschaft wordt. Op aanwijzingen van de Philipsgroep wordt na de capitulatie van Japan een van die ballenjongens op de Kruiserkade nog door de Engelsen opgepakt. Het is wat Henk betreft een zoete wraak op de enorme aframmeling die hun kampcommandant-van-Kesilir door dat tuig in Tanggerang had opgelopen.
1945
Maar eerst worden zij op 8 februari nog overgebracht naar Tjimahi. Dat is een slecht kamp. Nauwelijks contact met de buitenwereld, nauwelijks te eten, echt honger. Gelukkig is Henk sterk en kerngezond, hij loopt niet eens oedeem op. Hij meldt zich vrijwillig voor corvee, landarbeid, dat biedt hem de kans iets exta's te verschalken: slangen, slakken, oebi, kikkers, kadals, muizen. Moesen ze nog oppassen ook, want het is verboden een vuurtje te stoken om die beesten te roosteren. Zo kon hij ook oom Carel nog bijvoeden die hij daar tegen het lijf gelopen was, ziek van verdriet door het overlijden van zijn vrouw. En tussen 25 juli en 20 augustus 1945 nog tewerkgesteld in Tjitjalenka voor de bouw van een spoorbrug. Van de zogenaamde bevrijdingsdag 15 augustus heeft hij dan ook nauwelijks iets gemerkt. Ja, de jappenvlag werd niet gehesen, en op een dag hield het werk op, maar waarom dat was? Ze mogen nog steeds het kamp niet uit. Pas als Bobbie in september aan het hek verschijnt, loopt hij gewoon het hek uit, met haar mee. Eerst naar het Baroskamp waar oom Carel zou zitten, maar die is daar niet meer, niemand weet waar dan wel. Dan door naar Soerabaja. Henk is net drie weken thuis in als hij samen met Leo door extremisten wordt opgepakt. In trucks worden ze naar de Werfstraat gevoerd, opgewacht door een ziedende menigte, gewapend met messen, sabels, lansen, bajonetten. Bijna ongedeerd weten ze binnen de muren van de gevangenis te komen, waar ze met z'n tienen worden opgesloten in eenpersoonscellen. 's Nachts wordt de gevangenis hevig bestookt, maar de aanval wordt afgeslagen door het gevangenispersoneel. Zeker drie doden ziet Henk voorbij komen, zeker 400 gewonden liggen er de volgende dag in het hospitaaltje, maar het is bij lange na niet de slachting die op dezelfde dag in de Simpangclub wordt aangericht, beseft hij later. Op 10 november wordt de gevangenis ontzet door 'de Britten'. Henk en Leo worden naar Perak gebracht, en als ze weigeren geëvacueerd te worden, ondergebracht aan de Kruiserkade. Op 27 november zien ze eindelijk kans bij Bobbies huis te komen. Alle kinderen, behalve Els die hoogzwanger is, zijn geëvacueerd, naar opvangkampen in Singapore. Maar Bobbie was "op haar post" gebleven, voor als Henk en Leo terugkwamen. Ze had zoveel mogelijk van hun inboedel in een opslag ondergebracht en was ingetrokken bij een vriendin. Zelfs Henks Märklintreintjes kwamen zo ongeschonden door de oorlog en de revolutie.
1946
Met z'n allen verhuizen ze naar de Celebesstraat, in de Goebengbuurt, net wat veiliger dan het andere huis. Het is een chaos, in de stad, op de fabriek, hun hele bestaan. henk en Bobby binnen het jaar met te trouwen om daarna hun leven weer een beetje op orde te brengen. Bobbie stuurt pakjes naar de kinderen, schrijft brieven, vraagt vergunningen aan voor haar dochter Miep om te trouwen, voor het hele gezin om te evacueren, om spullen op te slaan en te verschepen.Ze zoeken wanhopig bij het Rode Kruis naar de verblijfplaats van de oudste jongens en ondertussen worden ze grootouders van hun zesde kleinkind. Henk inventariseert de gloeilampenfabriek "wat is alles verwaarloosd", maakt een stock-lijst, repareert machines. Hij slaagt er in contact te leggen met zijn moeder, broer en zussen in Nederland die hem via het Rode Kruis lieten opsporen; ze zijn gelukkig gezond en wel door de Duitse bezetting gekomen. Ook doet hij naspeuringen naar de gezinnen van Cortel en Schmidt die sinds de Slag om Soerabaia vermist zijn. Schmidt kent hij niet eens, maar Cortel was Henks vooroorlogse baas bij Philips. Beiden zitten nu in Singapore, in het Julianakamp. Hij weet voor beide mannen het verschrikkelijke verhaal van de ontvoering van hun vrouwen en kinderen te achterhalen. Ondertussen wordt hem alles te veel, hij wil naar Holland, zijn familie zien, op adem komen. Van Philips mag hij vier maanden op verlof naar Europa, maar zie maar eens passage te boeken op de schepen vol evacué's, er is een rangorde ingesteld en hij staat onderaan. Bovendien is het land officieel in staat van oorlog en mannen tot 50 jaar mogen Indië niet zomaar verlaten. Pas in september 1946 krijgt hij zijn uitreisvisum en in november stappen ze in Nederland van boord. In Rotterdam, waar de Rijn ons land verlaat. Maar Henk wil nooit meer weg.
1954
Ze worden eerst opgevangen in een pension in Zandvoort, Noord Holland. Daarna regelt Philips huisvesting in Den Haag. Maar tenslotte kan Henk zich weer inschrijven in Eindhoven, terug op honk, nu met Bobbie. Na langdurige overwegingen besluiten ze niet terug te gaan naar Indië, ook niet naar Indonesië, ook niet als vier van de kinderen dat wel doen. Henk wordt bedrijfsleider in Eindhoven en blijft dat tot aan zijn pensionering, de langst durende baan die hij ooit gehad heeft. Langzaamaan wordt het leven een beetje overzichtelijker. Indië en de oorlogen worden geschiedenis. Zijn legitimatiekaart uit 1924 van Philips (voor het gebruik van de badinrichting) is een gekoesterd item in zijn persoonlijk archief. In 1978 maakt hij met Bobbie nog een terugkeerreis naarJava, maar hij weet dat hij daar niets meer te zoeken heeft. Hij is 91 als hij in Eindhoven overlijdt. 10 jaar na zijn geliefde Bobbie met wie hij zijn leven leefde, 14 jaar na zijn geliefde Leo, met wie hij 'de Werfstraat' overleefde.