1900
In het doopregister van de Vicariatus Apostolicus Bataviensis van Madioen wordt op 1 juni 1900 de dopeling Fredrik Wilhelmus Petrus Karthaus ingeschreven. Ook de eeuw is nog jong, dus de voorgedrukte akte vertoont handgeschreven doorhalingen en verbeteringen van 189.. naar 1900. Het jongetje werd geboren op 28 april van dat jaar op Soedhono, een suikerfabriek bij Ngawi in Oost-Java, waar de Bengawan Solo en de Madiun samenkomen. Het ventje is de zoon van Francois Henri Guillaume Karthaus (Soerabaja, 24 september 1855 - Tjilatjap 9 oktober 1911) en van -zo vermeldt de akte letterlijk- "mul. Jav. Christ. Marie", oftewel de Javaanse, Christelijke mulattin Maria (Madoera 1862 - Ngoro 7 september 1914) de christelijke naam van Tassariba uit Madoera. Zij die Fredrik nu het leven schonk, zal haar zoon en kleinzonen ook nog eens het leven redden. Dat zal bijna een halve eeuw later plaatvinden, als zij al overleden is.
1914
Voorlopig groeit Fredrik nog voorspoedig op al jongste van 7 kinderen. Zijn vader zit in de suiker, dus het gezin wordt voortdurend overgeplaatst, bijna alle kinderen zijn in een andere stad op Java geboren: in Paneroekan, Modjokerto, Djombang, Megetan of Ngawi. Fredrik leeft het vrije jongetjesleven dat daarbij hoort: veel sporten, veel buiten, veel zwerftochten. Totdat zijn leven drastisch verandert. In 1914 overlijdt zijn moeder in Ngoro. De oudere broers en zusters zijn al volwassen, en zitten zelf in de suiker; en nu besluit zijn vader, zoals gebruikelijk in de familie, om zijn jongste zoon voor z'n opleiding naar Holland te sturen, eerst naar de HBS en daarna hopelijk bij voorkeur naar de 'suikerschool' in Deventer, net zoals een tiental jaar eerder zijn oudere broer Franz Anton Alexander (1885-1984).
1922
De opa naar wie Fredrik is vernoemd, heette Frederik Wilhelmus Karthaus (Delden 1830 - Soerabaja 1859) en werd Willem genoemd. Hij was als 17-jarige vanuit Delden naar Indië gekomen, zijn drie oudere broers achterna, een jonger broertje zou hem 10 tien jaar later nog volgen. Deze jongste broer Bernardus (1835-1869) stierf jong, broer Jan (1828-1858) werd zeeman en ging terug naar Delden, maar de andere drie bleven in Indië. Het ging hen heel goed, niet in de laatste plaats door hun verbintenissen met de famile Melchers uit Batavia. Broer Bernard (1829-1910) werd succesvol koopman en winkelier in Soerabaja, en richtte ondermeer met koopman Melchers uit Batavia de handelsfirma 'Karthaus en Melchers' op. Hij trouwde nooit, en werd de suikeroom van de familie en van heel wat liefdadig instellingen, zoals het Djatigesticht en het Vincentiusgesticht in Batavia. Broer Ferdinand (1821-1894), de eerste van het gezin die naar Indië trok, werd, geholpen door zijn vader in Delden en diens neef Karthaus in Amsterdam, een bijzonder succesvolle handelsondernemer. In 1848 trouwde hij met Anna Melchers uit Amsterdam, die met haar ouders in Batavia woonde. Opa Willem zelf trouwde op 12 september 1854 met Anna's oudere zuster Paulina Anne Maria Melchers (Amsterdam 1830 - Garoet 1896) en vormde zo de twee lijn van de KArthaus-Melchers grootfamilie. Het paar kreeg drie zonen: Fredriks vader Frans, Leo en Willem. De twee takken van de Karthaus-Melchers grootfamilie bleven nauw met elkaar omgaan, ook in de volgende generaties. De familieleden verbleven beurtelings in Indië en in Europa. Ook Frederiks vader Frans bracht een deel van zijn jeugd in Europa door, in elk geval in Münster, de bakermat van de Melchers-familie, waar in 1860 zijn broertje Willem geboren werd. Nu in 1914 is het dan de beurt aan Fredrik om naar Europa te gaan, naar Nijmegen, waar oom Leo (Soerabaja 1857-Nijmegen 1929) woont. Hij gaat naar de vijfjarige HBS en studeert daarna in hoog tempo af in Utrecht. Dat laatste is bittere noodzaak, want vader Frans is in 1922 overleden en Fredrik staat er nu alleen voor. Pas als hij in 1927 zijn graad in de tandheelkunde haalt, durft hij het aan zijn geliefde Mientje van der Kleij ten huwelijk te vragen. Zij kenden elkaar al uit Nijmegen en ze is ondertussen onderwijzeres geworden. Samen keren ze in 1928 terug naar zijn geboorteland en vestigen zich in het kratonstadje Cheribon in West-Java. Daar bouwt Fredrik een succesvolle tandartspraktijk op. Ze krijgen twee zonen, Bud (1930) en Bob (1932). Ze zijn gelukkig.
1940
Waar komt die duivelse ommekeer opeens vandaan? Ja, hij is een blauwe maandag lid van een nieuwe partij in Indië, de N.S.B. Dat was immers bon ton onder de notabele Europeanen in zijn stad. Nationaal én socialistisch, dat leek hem eerst wel wat, maar de club werd al snel zo racistisch dat hij was afgehaakt, zo blank was hij tenslotte zelf ook niet. Was het dan zijn Duits klinkende achternaam? Hij heeft het nooit geweten, want hij is nooit in staat van beschuldiging gesteld. Hij wordt eenvoudigweg zonder aanklacht of uitleg in december 1940 opgepakt en in Ambarawa bij Semarang geïnterneerd, met nog veel meer mensen met Duitse met achternamen en andere willekeurig door buren of collega's aangegeven lotgenoten. Aangevuurd door de Nederlandstalige pers ontlaadt alle agressie over de Duitse bezetting van Nederland zich in een haatcampagne tegen potentiële of vermeende landverraders. In december 1941 belandt hij zelfs in een gevangenis in Bandoeng, nog steeds zonder aanklacht of veroordeling. Zijn vermogen wordt geblokkeerd, maar zijn vrouw heeft in elk geval zijn Volmacht; nu kan zij over zijn bezit beschikken en zo hopelijk met hun jongens overleven.
1943
Hoe zuur is het, om fel anti-Japans te zijn, en dan na de capitulatie van Nederlands-Indië door de Jap bevrijd te worden. Net als de Nederlanders denken de Japanners op grond van zijn achternaam dat ze met een onderdaan van de 'Asmogendheid' Duitsland te maken hebben, en daarom wordt hij ondanks zijn Nederlandse nationaliteit, niet geïnterneerd. Pas in 1943, als het bewind grimmiger wordt, krijgt ook hij met zijn gezin een oproep om zich te melden voor internering. Deze keer redt zijn overleden moeder Maria hem en zijn gezin van het kamp. Op zijn doopakte staat zij beschreven als de Javaans Christelijke Mulattin Maria; het landsarchief, dat het asal oesoel opstelt, weet ook haar afkomst. Zij is Marie Dassauba, dochter van Soemerodjo en Bok Soemerodjo, geboren in 1863 op Madoera, overleden op 7 april 1914 in Ngoro. Deze formulering betekent dat zij voor de wet geen 'Europeaan' was, maar 'Inlandse Christen'. Net als voor de Nederlanders is dat voor de Japanners genoeg om haar afstammelingen anders te behandelen dan de Hollanders. Fredrik en zijn gezin blijven de gehele Japanse tijd buitenkampers. Dat is niet alleen maar plezierig. Vooral de struise blonde Minke loopt gevaar als het Indonesisch nationalisme steeds manifester wordt.
1950
Na de Japanse capitulatie wordt het niet veel beter. Tot ver na de Japanse tijd blijft de Hollandse bevolking zo vijandig tegenover (vermeende) N.S.B.-ers staan, dat Fredrik zijn beroep niet meer kan uitoefenen. Als 'particulier' valt hij niet onder de activiteiten van de rehabilitatiecommisssie die in 1947 aan het werk gaat na "een gevoelde noodzaak" daartoe. Zelfs het algemene amnestiebesluit van 7 mei 1947, afgekondigd door de luitenant gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, na onderzoek naar de rol van de N.S.B. in de kolonie, helpt hem niet uit de puree. De toestand wordt onhoudbaar. Gelukkig heeft Minke een baan gevonden en zorgt zij voor het gezinsinkomen. Maar dat is zijn eer te na, en bovendien ziet hij haar gezondheid afnemen. De ontberingen van afgelopen jaren beginnen haar op te breken, ze heeft rust nodig en ze zou moeten aansterken, zegt de dokter, ze moet naar een gematigd klimaat. Naar Holland dus. In 1950 vertrekt ze met hun jongste zoon. Haar vader is net weduwnaar geworden is, en Minke en Bob zullen bij hem intrekken. Fredrik wil niet mee zolang hij geen eerherstel heeft verworven. Gelukkig blijft hun oudste zoon Bud bij hem in de buurt.
1952
Nu de meeste Nederlanders zijn vertrokken begint de oude tandartspraktijk weer aan te trekken; dus Fredrik heeft weer inkomen. Maar zijn vermogen is nog steeds geblokkeerd. Hij sluit zich aan bij een collectief dat vecht voor "onvoorwaadelijke buiten vervolgingstelling", zoals bedoeld in de Wet van 13 oktober 1950, Staatsblad NO K 450. De bedoeling is om de Officier van justitie in Amsterdam te overstromen met verzoeken om eerherstel, waardoor deze gedwongen zou worden uitspraken te doen over de geldigheid voor Indische Nederlanders van de Regeling K 450. Net als zijn lotgenoten richt hij een 'Request' aan de "E.A. Heer officier van Justitie bij de Arrondissements-recht te Amsterdam". Al snel komt de Officier van Justitie Afdeling Strafzaken L. Drabbe met zijn antwoord. "Aangezien uw internering heeft plaats gehad krachtens het bepaalde in artikel 37 van de regeling op de Staat van Oorlog en Beleg, mist de Wet van 13 October 1950 te uwen aanzien toepassing". Dat antwoord heeft hij verwacht: de negatieve uitspraak zou de eerste stap zijn in de procedure. Maar de rest van de procedure zal hij niet meer meemaken. Juist als hij passage geboekt heeft naar Nederland, overlijdt hij na een kort ziekbed. Hij wordt begraven in Bandoeng. hij laat twee zoons na, en een weduwe; nagenoeg armlastig.