Wie is zij toch? Haar foto bevindt zich pontificaal en ingekleurd in de IWI-collectie, in twee versies. De ene is een losse zwart-wit foto, licht beschadigd door vlekken en scheurtjes. De tweede versie is ingekleurd en ingelijst. De vrouw lijkt niet erg op haar gemak; misschien heeft ze te lang moeten poseren voor de studiofotograaf. Maar ze heeft zich voor deze gelegenheid wel op haar paasbest gekleed. In een witte kabaja met veel gouden knopen, en met gouden hangers in de oren die schuilgaan onder het tot keurige tot kondé gekapte haar. Ook hier geen naam, geen andere personalia. Ze is een grote, maar kennelijk onvergetelijk onbekende, wier foto zelfs de tand des tijds heeft doorstaan. Ze hoort in de 'collectie Duimelaar', genoemd naar degene die haar bij het IWI afleverde. Die collectie had ook 'L. Scholtmeyer' kunnen heten, want dat is de vrouw die haar bewaarde en haar als schenking bij het IWI liet brengen. Maar ook van L. Scholtmeyer weten we niet veel meer dan dat ze in 1999 in Den Haag overleed. Want haar schenking gaat niet over haarzelf, noch over de onbekende vrouw op de foto. Maar over Abraham van de Water, die op 9 september 1879 in Meerkerk Nederland, geboren werd als zoon van Antonius van de Water en Teuntje Kok.
1885
Dit is het eerste levensteken van Abraham van de Water. Dit pokkenbriefje zal hem zijn hele schooltijd begeleiden, zoals uit de keerzijde blijkt. Het reist met hem mee van Meerkerk naar Sassenheim. Naar Markeloo waar hij naar de lagere school gaat. En tot in Oisterwijk waar hij kennelijk woonde toen hij in 1896 het formulier 'Werving voor het leger hier te lande' invulde. Dat gebeurde onder toeziend oog van Hermanus Johannes Kuijmans "bevoegd het Rijk te vertegenwoordigen", en werd bekrachtigd door Luitenant Kolonel Leendert de Flaming, destijds Directeur van de nog maar net opgerichte Cadettenschool te Alkmaar. De jonge Abraham tekent ervoor "om het Koninkrijk der Nederlanden als militair te dienen, gedurende den tijd van negen jaar", dus tot 15 september 1905. Na twee jaar zal hij doorstromen naar de KMA, de Koninklijke Militaire Academie, waar hij de overstapt naar de opleiding voor Indië. Op 1 augustus 1901 zal hij als "Tweede-Luitenant bij het Wapen der Infanterie van het Leger in Nederlandsch-Indië" afzwaaien en direct naar 'de Oost' vertrekken. Zijn eerste standplaats is op Sumatra.
1903
Het "Eereteken met Gesp" voor "belangrijke krijgsbedrijven" verdient Abraham van de Water als Tweede-Luitenant in het 16e Bataljon. Dit ereteken wordt ook wel het 'expeditiekruis' genoemd en bestaat uit een vierarmig Berlijns zilveren kruis, met in het medaillon een afbeelding van koning Willem III in een krans van eikenbladeren met eikels. Wat op de oorkonde eenvoudig Korintji heet, was een strafexpeditie tegen de inwoners van de gelijknamige streek die tegen het Nederlandse gouvernement in verzet waren. Onder bevel van luitenant-kolonel der Infanterie O.J.H. Bruijnis en stafchef kapitein H.L. Bense slaagde de expedtie op 12 augustus 1903 er in om de opstandelingen te onderwerpen. De expeditie werd op 4 september ontbonden, nadat in de regio een militaire hoofdvestiging werd ingericht. Waarschijnlijk bleef Abraham van de Water daar gelegerd. Zijn bevordering tot Eerste-Luitenant situeert hem in elk geval in 1904 nog in Padang Pandjang, een stadje aan de weg van Padang naar Bukittinggi op West Sumatra.
1911
Op verlof in Holland. In Den Haag haalt hij zijn rijbewijs en krijgt hij per oorkonde het bericht dat hij gerechtigd om voortaan ook de Gesp te dragen met het opschrift "Midden-Sumatra 1903-1907". Maar zijn volgende expeditie is van heel andere aard. Terug in Indië verruilt hij West-Sumatra voor het andere uiterste van Indië: Nieuw Guinea. Met de Britse wetenschappelijke 'Expeditie Wollaston' reist hij in 1912 en 1913 door Nederlands Nieuw Guinea. De expeditie is op zoek naar vlinders en naar de besneeuwde toppen van de Puntjak Jaya, door de Britten the Cartstenz Peak genoemd. Ze bereikt nog wel de sneeuw, maar niet de top. Dat staat tenminste in de dankbrief die de Britse Gezant namens het British Museum aan het Nederlandse Departement van Koloniën stuurt. Behalve de Nederlandse Regering en het Indisch Governement worden enkele officieren expliciet genoemd omdat ze "particularly helpful to the expedition" waren. Onder hen "Lieutenant Van de Water, the officer in Charge of the Escort".
1922
Daarna gaat het alleen nog maar bergop met de carrière van Abraham van de Water. Hij wordt in 1913 bevorderd tot Kapitein, en in 1914 overgeplaatst naar de Generale Staf. In 1916 wordt hij benoemd tot lid van een belangrijke overheidscommissie dat op basis van "geheime missives" van de Commandant van het Leger en de Directeur van Landbouw Nijverheid en Handel, waarvoor hij van Magelang in Midden-Java verhuist naar Buitenzorg. De commissie moet onderzoek doen naar "het vraagstuk van de voorziening in de noodzakelykste levensbehoeften der bevolking van Java en Madoera, by compleete isoleering van die eilanden". Samen met de Voorzitter B.H.J. van Deutekom en Secretaris D.M.G.(Marcel) Koch kwijt hij zich op "loffelyke wijze" van zijn taak, tot de commissie in 1918 weer wordt ontbonden. In 1921 wordt hij overgeplaats naar zijn Wapen in Bandoeng. En in 1922 wordt hij Ridder met de Zwaarden in de Orde van Oranje-Nassau. En dat terwijl hij "wegens overcompleet" op non-actief is. Weliswaar Den Haag, en met verlofrecht voor buiten Indië en zelfs buiten Nederland. En met behoud van pensioen. Zelfs met een salarisverhoging van meer dan 100 gulden, dus financieel degradeerde hij niet. Maar pas in 1924, als de uitbreiding van het KNIL serieus een aanvang neemt, keert hij terug naar Indië. Waar hij "op de dag van ontscheping in Tandjoeng Priok" in "werkelijken dienst" wordt hersteld en bevorderd tot Majoor.
1930
Nog 6 zes jaar zal Abraham van de Water in "Harer Majesteits militairen dienst" blijven, tot zijn eervol ontslag op 8 oktober 1930. Maar hij rustte niet op z'n lauweren. Direct na zijn aankomst in Bandoeng treedt hij weer toe tot de Generale Staf. Na een jaar wordt hij bevorderd tot luitenant-Kolonel "buiten de sterkte van zyn wapen". Maar in oktober 1925 wordt hij weer aan zijn eigen Wapen toegevoegd. Op 3 mei 1927 wordt hij bevorderd tot Kolonel, en op 2 februari 1929 bereikt hij zijn eindrang Generaal-majoor. Bij zijn pensionering in october 1930 blijkt hij een indrukwekkende verzameling edelmetaal te hebben verworven. Naast het Ereteken met Gesp voor 'Korintji' (1903), de Gesp met opschrift Midden-Sumatra 1903-1907 (1911), en de Gesp voor 'N.Guinea', was hij gerechtigd tot het dragen van het cijfer XV op de Gesp (1917), later vervangen door het cijfer XX (1922) en nog weer later door het cijfer XXV (1926). Bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 1922 krijgt hij de versierselen behorend bij de onderscheiding Ridder met de Zwaarden in de Orde van Oranje-Nassau. Zijn benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw ter gelegenheid van zijn pensionering moet voor hem de ultieme bekroning zijn geweest van zijn glansrijke militaire carrière.
1999
Is hij in Indië gebleven? Of naar Nederland teruggegaan? Voor of na de Tweede Wereldoorlog? Voor of na de souvereineitsoverdracht? Hij moet een jaar of 63 zijn geweest toen "de Jap" binnenviel, als hij toen nog leefde. Had hij kinderen? Was hij getrouwd? Had hij een huishoudster? Had hij ook een glansrijk sociaal leven? De portfolio waarin hij de documenten van zijn bestaan verzamelde, en die in 1999 naar het IWI werd gebracht "om te bewaren", spreekt daar allemaal niet over. In de Indische Courant verscheen op 23 april 1938 een overlijdensbericht, overgenomen van een "Haagsch Aneta-telegram" betreffende "den gepensionneer generaal-majoor van het Koninklijk Indisch Leger A. van de Water. Maar wel bevat de map die foto, dubbel, gestoken tussen al die formele documenten, later kennelijk ingekleurd en ingelijst, van die onvergetelijke vrouw die de tand des tijds doorstond. Die spreekt boekdelen. Maar wie was zij toch?