1937
Alle jongetjes willen een geweertje om mee te spelen. Jan-Hendrik ook. En als hij vier jaar wordt op 25 juli 1941 krijgt hij er echt een. Van hout natuurlijk. Zó blij is hij! "Als nu de mannen van de oorlog komen, ga ik naast je staan en schiet ze allemaal dood" roept hij stralend naar zijn moeder. Voor hem was dat geweertje geen spel. Vader is immers bij de Stadswacht en bij de oefeningen staat Jan-Willem altijd te kijken. Zo heeft hij opgevangen dat er oorlog zal komen en daarom vroeg hij op z'n verjaardag een echt geweer. Zijn geweertje zou echter niet baten en het oefenen van de Stadswacht trouwens ook niet. Op donderdag 22 October 2602, Japanse jaartelling, verhuist hij met zijn zus en moeder van de Soerabaiaweg 23 in Batavia naar Laan Trivelli 95, Paviljoen L. En wordt hij Prisoner of War nummer 1-1544.
1940
Het is nog "voor de oorlog". Jan-Hendrik reist met vader Willy, moeder Anne Rijsdijk en zus Anne naar Palembang. Het is zijn tweede grote reis in zijn jonge leventje. Want toen hij net twee jaar was verhuisde hij al van Den Haag in Nederland in Europa naar Batavia op Java in Indië. Nu is Vader Hoofdvertegenwoordiger geworden van H.B.M. op Sumatra en gaan ze in Palembang wonen, waar zijn nieuwe standplaats is. Het leven is prachtig. Met sampantochtjes op de Moesi, de regens, de bloemenweelde rondom het grasveld voor het huis. En die nieuwe Chevrolet van Vader: lichtgrijs met rood leer van binnen!
1941
Er is luchtalarm geweest, en Jan-Hendrik weet ondertussen wel wat dat betekent. Vader ziet hem in de tuin, bezig zich vol te smeren met modder. "Dit is m'n vluchtpak", verklaart hij, als Vader vraagt wat hij aan het doen is. "Als ik nu buiten kom, denken ze dat ik een klontje klei ben en dan gooien ze geen bom op mij". "Nou", grinnikt Vader, "dan zou ik ook maar wat aan je haar doen". "Een goeie tip moet Jan-Hendrik gedacht hebben, want voortaan "klamboefeert" hij bij elk luchtalarm ook z'n vuurrode haar. Zo klein als hij is, hij heeft z'n ogen en oren kennelijk niet in z'n zak. Vin-je 't gek met een vader bij de Stadswacht en een moeder bij de COVIM. Vader laat een enorme schuilkelder graven waar ook de buren nog in passen en waar ze bij alarm allemaal hard naar toe rennen. En moeder richt een EHBO-post in, zo goed voorzien en georganiseerd dat de Resident haar vraagt om dat op andere plekken in de stad ook te doen. Ook zorgt ze ervoor dat alle kinderen een identiteitsplaatje om hun nek dragen. Jan-Hendrik vindt het heel stoer, dat identiteitsplaatje. Vader en moeder zijn dus vaak weg. Maar zus Anne is er altijd, en Paula ook. Zij woont bij hun en past op hun, en kan zo prachtig voorlezen.
1942
De wereld brandt. Het deert Jan-Hendrik niet echt, hij zingt zijn eigen lied. Zijn lievelingslied: Vreeeeede op aaaarde, vreeeeheeede op aaarde. Altijd klinkt wel ergens in huis zijn gezoem en gezang. Ze rennen drie, vier keer per dag naar de schuilkelder, maar kerstavond hebben ze gevierd. De acht piloten van de Flying Fortress die op het vliegveld van Palembang landden, vieren het kerstfeest mee. Op Nieuwjaarsdag heeft Moeder met haar vriendinnen van de COVIM wel 1000 oliebollen gebakken. En ook ze heeft twee koffertjes klaargezet, een voor Jan-Hendrik en een voor Anne, voor als ze geëvacueerd worden. Wat dat is weet Jan-Hendrik niet, alleen dat hij dan met de trein en de boot naar Batavia mag! Maar opeens zitten ze met wel negen mensen bij Vader in de auto. Ze rijden door het pikkedonker zonder koplampen aan. Soms moeten ze eruit en in de bosjes gaan liggen. Als moeder met een klein zilveren belletje rinkelt, komt iedereen weer tevoorschijn en stappen ze allemaal weer in. Jan Hendrik vindt het allemaal best. Hij slaapt, of zingt zijn liedje: vreeeede op aaarde.
1943
Na de autotocht staapen ze op de boot naar Batavia. "De laatste boot" fluisteren de grote mensen. "Sumatra is gevallen". In Batavia gaan ze met andere mensen in een klein huisje aan de Soerabaiaweg wonen. Vader is er niet bij. Die is Stadswacht in Bandoeng, in Batavia is geen Stadswacht meer, zegt hij. Hij komt nog één keer thuis, hij heeft een baard, is dat wel Vader? En op een ochtend wordt hij meegenomen, op de vuiliniskar, met nog meer mannen, en komt hij niet meer thuis. Af en toe mag Jan-Hendrik mee naar 'Struyswijk'. daar zit Vader, zegt Moeder. Heel in de verte staat een man, tussen veel meer mannen. "Dat is Vader", zegt Moeder. En dan houden die bezoekjes ook op. Ze moeten zelf verhuizen, naar een huis achter gedek. Met Moeder, tante Liet en nog andere vier vrouwen en bij elkaar wel acht kinderen wonen ze nu aan Laan Trivelli 95, in Tjideng. Moeder maakt het heel gezellig, ze heeft zelfs een tuintje met bloemen. Jan-Hendrik vindt het allemaal best. Hij heeft zijn beer. En zijn liedje: vreeeede op aaaarde.
1944
Soms krijgen ze een brief van Vader, maar die kan Jan-Hendrik niet lezen, want het is in het Maleis. Ze verhuizen nog een paar keer, de laatste keer naar een kamertje met een hooge kast bij een raam. Jan-Hendrik zit daar graag bovenop. Dan kan hij over de gedek kijken naar de trein die daar langs rijdt. Als hij jarig is krijgt hij van Moeder een boekje met tekeningen over zijn avonturen Jan Hendrik Prisoner of War nummer 1-1544. Over de autotocht naar de boot, over het liedje dat hij altijd zingt en over zijn Indianenpak. Jan-Hendrik is groot geworden; hij past niet meer in zijn vluchtpak. In het geeheim leert hij lezen en schrijven, want het mag niet van 'de Jap'. Hij heeft een belangrijke taak in het kamp: hij mag rondroepen als het Koempoeltijd is. Al een uur tevoren begint hij op het klokje te kijken. Want als hij te laat is, komt iedereen te laat, en dan wordt 'de Jap; boos, en moeten ze nog veel langer in de zon staan, tot de Jap niet meer boos is. Jan-Hendrik is trots op zijn taak. Maar hij is altijd slapjes en steeds vaker ziek, net als Anne. Mazelen, koorts, de bof, oorpijn, geelzucht, darmklachten. Een keer zelfs dysenterie, toen moest hij naar het kamphospitaal. Hij moet erg huilen, want hij is daar zo alleen, zonder Moeder, zonder Anne, misschien ging hij wel dood. Gelukkig was Beer er wel. Beer slaapt altijd bij Jan-Hendrik. En samen dromen ze van Vader. Waar is hij toch?
1946
En dan is er soms opeens geen 'Koempoelen'. En soms opeens echt eten: vruchten, tempeh, bruine bonen, zelfs koffie en suiker. Nog één keer is Jan-Hendrik jarig in het kamp. Zijn belangrijkste cadeau is een hele pisang, van tante Liet gekregen! Een maand daarna is het voorbij, Op 24 augustus horen ze van de kampcommandant dat Japan zich heeft overgegeven.Dan wonen ze weer 'buiten', ergens in Batavia. En daar verschijnt oom Rudy. Jan-Hendrik kent hem niet. Maar hij heeft een jeep en twee pistolen. En een Menadonese bewaker met geweer. Jan-Hendrik vindt het geweldig. Ze rijden eerst naar het RAPWI-gebouw en de volgende dag naar het vliegveld. Op 21 October 1945, Nederlandse jaartelling, ziet Jan-Hendrik weer de zee, maar nu van boven af. Het vliegtuigje brengt hen naar Brisbane, en dan gaan ze per trein door naar een klein stadje bij Melbourne. Daar woont oom Rudy met tante Lien en de baby. Daar is een eigen flatje voor hun drieën om te wonen, met een poort in de tuin en een deur naar het strand. En op 11 februari 1946 reizen ze naar Melbourne, waar het nooit oorlog was, en waar winkels zijn en een treinstation vol mensen. En heel veel mannen. Zus Anne wijst: "dáár!" En Jan-Hendrik vraagt: "Moeder, is dat nu mijn eigen Vader?"