1916
Zijn handschrift is misschien niet zijn beste visitekaartje: onregelmatig, onoverzichtelijk en gelardeerd met vlekken en doorhalingen. Maar het is wel het meest karakteristieke. Misschien geeft het achteraf zijn docenten van de Hoogere Burgerschool aan de Bilitonstraat 8 te Bandoeng een beetje gelijk over Frans Gravendaal, geboren in Semarang op 29 september 1916, zoon van Eryk Hypolithe Gravendaal en Jeanne Julie Eugenie van der Palm. Dezelfde Frans die zes jaar tevoren zijn toelatingsexamen nog haalde met één 6, twee 8-en en een 10! En die ook in de jaren daarop nog makkelijk zulke cijfers blijft halen. En die misschien wel bijna briljant is in aanleg. Maar die -en helaas al vanaf zijn allereerste rapport- stelselmatig en grondig zijn rapporten ontsiert met 2-en, 3-en en 4-en voor gedrag en vlijt. Voor de school is dat een reden om hem te laten doubleren in de vierde klas, en om hem te laten zakken voor zijn eindexamen in 1936. Die Frans is niet geschikt om ooit het eindexamen HBS te halen. Keurig ingedekt door "artikel 19 lid 1 van het HBS-reglement" geven ze hem de aantekening mee dat hij in heel Nederlands-Indië geen HBS meer mag bezoeken. Misschien is dat een correcte beslissing, maar het oordeel doet hem geen recht.
1936
Eenmaal in het werkzaam leven herstelt hij zich snel. Hij gaat bij Lindeteves-Stokvis werken en in oktober 1938 bij de SS, de Staatsspoorwegen als registratuurklerk. Tegen die tijd is er op zijn vlijt en gedrag niets meer aan te merken, noch op zijn "goed en zedelijk gedrag", zo vermeldt de Hoofdcommissaris van Politie in Bandoeng desgevraagd. Nu kan Frans tot zijn grote genoegen overstappen naar de Militaire Luchtvaart van het KNIL voor een vliegeniersopleiding. Deze keer zakt hij omdat hij op zijn fysiek wordt afgekeurd. Wat een teleurstelling! Wanneer hij tussen februari 1940 en maart 1942 diverse malen als dienstplichtig soldaat in "werkelijken dienst wegens buitengewone omstandigheden" wordt opgeroepen, is hij passage-employé bij de Militaire Luchtmacht. Die buitengewone omstandigheden zijn een militair-bureaucratische benaming voor oorlog, hij wordt opgeleid tot 'handlanger-mortier'. Op 8 december, de dag na de Japanse aanval op Pearl Harbour, verklaart de uit Nederland gevluchte Nederlandse regering in London de oorlog aan Japan. Alle weerbare mannen in Indië worden opgeroepen 'in werkelijken dienst'. Op 8 maart 1942, als Nederlands-Indië capituleert, worden ze krijgsgevangenen.
1942
Zijn fysiek mocht dan te slecht zijn geweest voor een vliegenier, Frans komt er wel de oorlog mee door. Na het eerste krijgsgevangenkamp '10de Depot Bat' in Malang komt hij in Batavia terecht. Van daaruit wordt zijn groep in november 1943 per France Maru naar 'Pankalan-Balai' bij Palembang, Zuid-Sumatra verscheept. Daar werken de krijgsgevangen onder barre omstandigheden aan de aanleg van een vliegveld. In dat helse klimaat, met te weinig voedsel en op gerantsoeneerd water, egaliseren ze het terrein. 1650 man zijn ondergebracht in atap hutten met een aangestampte aarden vloer. Tot er nog maar 1173 over zijn. Die worden in mei 1945 verscheept naar Singapore. En zo komt Frans met zijn maat Hartsteen in Changi terecht, het opvangskamp van de Geallieerden, waar ze deze foto laten maken. Geen P.O.W.-ers meer!, maar op 'non-actief militair dienstverband'. Waarvoor Frans overigens tussen november 1945 en april 1946 maandelijks 2/3x f 200,00 burgersalaris uitgekeerd krijgt.
1946
Direct na zijn vrijlating solliciteert hij naar een baan bij het KNILM, maar weer wordt hij afgewezen. Het hoofdkwartier dat nog in Brisbane, Australië zit, acht het "gezien de politieke toestand in Nederlands-Indië" niet vanzelfsprekend dat het KNILM personeel nodig heeft. In april 1946 slaagt hij er wel in een van de 500 plaatsen te veroveren op de MS Indrapoera en terug te keren naar Batavia. Zijn moeder blijkt nog in Tjideng te zitten, aan Tanaha Abang no 38. Hij slaagt er ook in een baan te veroveren bij het Departement van V en W, hij krijgt er 'groot verlof' voor van het KNIL. Commies-redacteur is zijn functie; heeft hij daar leren schrijven? In zijn nagenoeg onleesbare handschrift pent hij in januari 1947 vanuit Amsterdam, Nederland een lange brief aan zijn vriend de onderwijzer Mathéron in Batavia. Het relaas gaat over de reis per vliegtuig die hij in 1946 maakt, als hij op 'recuperatieverlof' naar Holland mag. Zijn verslag is soms onbeholpen, op sommige punten nonchalant globaal. Maar steeds boeiend, grappig ook, een mooie mix van observaties en persoonlijk beleven. Op bepaalde punten is het verslag juist heel gedetailleerd en dan ook aangrijpend. Zoals het verslag van de kledingvoorziening in het sjieke Hotel Palace Heliopolis in Caïro, "10x zo groot als Hotel Homan", totaal verschillend van de verhalen van zijn moeder en zuster later over 'Attika'. Vanuit zijn plaatsje aan het raam in de 'Skymaster' die hem naar Holland vliegt, zwaait hij naar 'de Oranje' waarop zijn moeder en zuster naar Holland varen en dat net de haven uitgesleept wordt. Over het kapotgeschoten Rome en de landing op de ondergelopen startbaan schrijft hij. Of een terloopse zin over krijgsgevangenen waarin zijn beleving en observatie bijna samenvallen. Op Singapore Airport wil hij er snel vandoor omdat alleen al het eten hem aan krijgsgevangenschap doet denken "alles van de NAAFI, dan weet je de rest wel: één aardappel, één vierkante centimeter vlees en een blaadje groen en wat pap als toetje". Maar vooral kan hij het niet verdragen "nog een groep KNIL-soldaten" te zien in de verte dat nog wachtdienst doet, dat brengt hem zijn eigen ervaringen weer vers te binnen, "ex-tawanans, die arme bliksems zitten daar nu toch ook al bijna twee jaar hun kostelijke tijd te verdoen". Zijn medeleven voor krijgsgevangenen geldt overigens ook de andere partij, zelfs als daardoor zijn reis ernstig vertraagd wordt: "Op 't vliegveld probeerden n.l. een stelletje Duitse krijgsgevangenen 't toestel te tanken en dat ging natuurlijk echt op krijgsgevangen manier, alles op z'n elf en dertigst. Ik ben zelf krijgsgevangen geweest, dus ik kon het wel begrijpen". (p.46)
1948
Zo'n maand of acht verblijft hij in Holland; hij heeft het er niet naar zijn zin. De huisvesting in een dorp, 'bij een oom en tante', 10 km buiten Amsterdam en zonder enige pivacy, brengt hem tot wanhoop. Hij weet "via een andere oom" te ontsnappen naar een zolderkamer aan het Olympiaplein in Amsterdam "vier hoog, heel hoog en heel koud", bij oud-directeur van de KW III in Batavia J.H. Kok, maar vrij. Het traject om alle formaliteiten te vervullen die met het verlof als oorlogsgetroffene samenhangen, duurt meer dan een maand, en is kort samen te vatten als "van 't kastje naar de muur" (p.55), aangezien hij "als evacué gewoon bij 't D.V.B.O. in betaling" is, maar zich volgens de dienstdoende ambentaar, "bedonderen door die ambtenaren" (p. 56). Het klimaat is verschrikkelijk. Hij houdt niet van voetbal en schaatsen, en de mensen zijn vooral uit op het bemachtigen van zijn "dubbele bonnen". Dat begrijpt hij overigens heel goed (p.57). Zijn nieuwe huisvesting 'alles nog splinternieuw met bed en zitje" kost f 35,00 per maand zonder eten "want dat doe ik aan de overkant bij mijn oom en tante. waarvoor ik dan weer f 50,00 per maand betaal; alles bij elkaar de helft van z'n salaris. Maar hij vindt dat hij boft, want zijn moeder, zusje en kleine neefje betalen in Den Haag f 300,00 voor 2 kamers. Wat alles goed maakt, is het culturele leven in de hoofdstad. Hij gaat naar het 'Weihnachts Oratorium in het Concertgebouw "machtig mooi, weer eens werkelijk mooie muziek te horen, dat je al zo lang hebt moeten ontberen". En op 1 januari naar de 'Gysbrecht' in de Schouwburg en geniet zelfs van 'Kloris en Roosje'. Hij slaat niets over, zelfs niet de expositie van "tapijten uit Franse Cathedraals uit de middeleeuwen". Alleen films bezoekt hij nauwelijks ook al zijn het nog zulke luxueuze bioscopen "met hun prachtige cinema-orgels". Als rechtgeaarde Indische jongen heeft hij "films al wel genoeg gezien". Terug in Batavia wordt hij een trouw bezoeker van het koor dat in de Portugese Buitenkerk repeteert, van de concertzaal van de Dierentuin in Batavia, en van de Schouwburg 'Garden Hall' waar op 30 augustus 1948 De Bataviase Oratorium Vereniging en het Radio Philharmonisch Orkest onder leiding van Yvon Baarspul het concert verzorgen ter gelegenheid van het regeringsjublieum van koningin Wilhelmina. En zijn vriend Mathéron typt zijn onleesbaar handschrift uit en geeft de brief in twee ingebonden exemplaren, terug aan Frans.
1949
Hoewel volop aan het werk, en druk in het culturele leven van de hoofdstad voelt hij zich niet goed. Voor de heen- én terugvlucht is hij door alle medische mallemolens gehaald en op alle punten gezond verklaard. Mede dankzij herhaalde vaccinaties heeft hij geen typhus koorts, typhus, paratyphus, waterpokken, gele koorts en cholera, en ook is hij vrij verklaard van trachoma, lepra, dysentrie, acute epilepsie en gekte, maar lekker voelt hij zich toch niet. In september 1949 dient hij een aanvraag in voor een verblijf in het eerste Verlofcentrum voor Burgerlijke Overheidsdienaren 'Tjiumbuleuit' bij Bandoeng dat in november 1947 is geopend. Sinds september 1948 is hij officieel weer helemaal burger. Hij heeft f300,00 rehabilitatie-uitkering ontvangen, en ook nog f 380,00 aan demomobilisatiebonus en dat was het dan, die oorlog. Hij is nu ambtenaar bij het Departement van Verkeer, Energie en Mijnwezen op de afdeling Burgerluchtvaart in Batavia. Veertien dagen mag hij nog in Tjiumbuleuit zitten bijkomen, tegen de gereduceerde prijs van f 84,00. en f 5,00 eigen bijdrage aan de vervoerskosten naar en van Batavia.
1963
Hij blijft in Indonesië, zeker tot 1957 als hij zijn rijbewijs haalt. Hij is nog steeds commies-redacteur, maar waar wordt niet vermeld. Hij woont aan Djalan Sukabumi in Jakarta en ontvangt er in 1957 nog een brief die hem een uitkering toekent van f 264,00 "uit hoofde van artikel 16 van het Vredesverdrag met Japan". Twee jaar later zit hij in Hollandia, Nederlands Nieuw Guinea, het laatste loodje van de kolonie. Hij bewaart uit die tijd voornamelijk programma's van de theater- en muziekvoorstellingen die hij bijwoonde. Plus deze envelop die hem via Hollandia-Noordwijk in Merauke bereikt. Het is het laatste artikel uit Indië dat zijn leven bepaalt. In 1962 verlaten alle Nederlandse bestuursambtenaren, dus ook Frans Gravendaal, Nieuw-Guinea. Het bestuur over het gebied wordt op 1 oktober van dat jaar door Nederland overgedragen aan de VN-organisatie UNTEA dat de overdracht aan Indonesië zal regelen. Zo spoelt hij alsnog noodgedwongen aan in Nederland. Daar moet hij nog een heel leven hebben geleid, wel 20 jaar, maar daar weten wij niets van. Hij overlijdt op 23 maart 1983 in Den Haag.