Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
J.C. van Hinte


{1941:Pearl Harbour, USA}

1941
Er bestaat een monster waar zelfs papa bang voor is. Het heet Oorlog en het komt steeds dichterbij. Eerst was het in 'Europa', dat hoorden papa en mama op de radio. Ineke weet niet wat oorlog is, maar wel wat Europa is. Daar ligt Holland, daar wonen haar oma's en opa's, daar gaan haar brieven naar toe, brieven 'naar huis' zegt haar moeder altijd. Maar Ineke's huis is hier, in Salatiga. Ze is al wel twee keer 'op verlof' naar Holland geweest met de boot. Als baby, en net nog, in 1939. Het varen duurde heel lang, 6 weken, zei mamma. En nu zijn ze weer thuis, terug in Indië. Maar nu is de 'oorlog' hier ook!  

{1936:Salatiga}1929
Ineke is geboren in Salatiga, een prachtig stadje, iets ten zuiden van Semarang, dat al sinds 750 bestaat. Een jaar nadat haar ouders per mailboot 'Christiaan Huygens' in Indië aankwamen, gingen ze daar wonen. Vader Jaap (7 augustus 1903) had gesolliciteerd bij het Engelse Handelshuis McLaine Watson and Co en werd direct uitgezonden naar Soerabaja, en daarna overgeplaatst naar Semarang. Ineke gaat naar de Heuvelschool. Op pagina 150 van De laatste tempo doeloe van Hein Buitenweg staat ze op de klassefoto van 1936. Later in Batavia gaat ze naar de Lighthartschool van de Carpentier Alting Stichting. Maar daar herinnert ze zich nog maar weinig van. Want in dat jaar reist ze met ouders op de 'Oranje' voor het eerst naar Holland, helemaal om de Kaap en ze komen pas na 8 maanden terug. Ze gaan weer in Soerabaja wonen, eerst in Hotel Splendid, en dan, als het huis afgebouwd is, in de Daendelsstraat 84. Ineke leidt wel een lekker leventje. Met vier bedienden in huis hoeft ze zelf niet veel te helpen. Moeder heeft een baboe, een kokki, een djongos, en een katjong voor de tuin. En eens in de zoveel tijd komt de djaït die behalve kleding ook linnen schoenen naait voor het hele gezin. Die werden dan later door 'de chinees' met leer op maat gevoerd en van een rubber zool voorzien. Baboe en djongos verzorgen het huishouden. En kokki doet de boodschappen en kookt, samen met moeder. Ze eten 's middags altijd 'Hollands': aardappelen groenten en vlees; het eten wordt in een rantang naar vader op kantoor gebracht. Alleen zondag eten ze een uitgebreide rijsttafel, en zaterdags wel eens nasigoreng

{1942:Surabaya} 

1942
Dan blijft opeens de djongos weg. En vader ook. Hij is krijgsgevangen, zegt moeder. Ineke volgt 'de oorlog' via de krant zolang het nog kan. Haar leven verandert drastisch. Ze gaat niet meer naar school, maar krijgt les in het huis van een Indisch stel. Tot daar op een dag een groep Japanners binnenkomt die de leraressen en leerlingen meeneemt naar het kantoor van de Kempetai. Alle kinderen moeten in een grote ruimte op de grond gaan zitten. Ze worden twee aan twee apart genomen en verhoord. Ineke is samen met een Hollands meisje dat geen woord Maleis spreekt. De sfeer is wel dreigend, maar uiteindelijk mogen alle leerlingen gewoon naar huis. Alleen krijgt Ineke alleen geen onderwijs meer. Opeens eten ze elke dag Indisch, heerlijk vindt ze dat: zwarte rijst, broodpudding, allerlei heerlijke toetjes! Het komt omdat ze nu moeten leven van 1 gulden per dag. De bedienden kopen het eten op de markt, want aan een Hollandse mevrouw  verkoopt niemand meer iets. Thuis leren ze Ineke hoe het klaargemaakt moet worden. Moeder slaat grote lappen stof in, op aanraden van haar vriendinnen van de C.O.V.I.M., vrouwen wier mannen ook gevangen zitten. In juni krijgen ze een oproep om zich te melden voor 'de beschermde wijk', dat is de Darmo-wijk plus een stuk van de Koepang-wijk. Er wonen  "echte Indische mensen", dat kun je zien aan de tuinen: veel bomen, fruitbomen, struiken, er liepen kippen los; zo'n tuin heeft Ineke niet aan de Daendelsstraat. Er is prikkeldraad om de wijk gelegd, later bij de slokan ook gedek. Aan de Reinierszboulevard hoek Coenboulevard is een poort geplaatst met een hek. Door dat hek gaan Ineke en haar moeder. Ze komen met vier anderen in een huis terecht. Er zijn alleen vrouwen en kinderen. Er is een zitkamer waar een vrouw met haar zoontje woont, een gemeubileerde eetkamer, een slaapkamer waar Ineke en haar moeder intrekken, een kamer in een bijgebouw waar ook al een vrouw woont, en een garage waar een moeder met haar twee kinderen bivakkeert. Uiteindelijk wonen ze er met z'n elven. Ineke vindt het heel gezellig: voor het eerst in haar leven woont ze samen met zoveel anderen. En ze leert veel, want nu moet ze wel aanpakken. Ze doet de was, ook voor de moeder met de kleine kinderen, en ze helpt mee het huis schoon te houden, zeker als haar moeder blokleidster is geworden. Nog vaak denkt ze bij het beddenopmaken aan haar huisgenote juffrouw Zuidema, onderwijzeres aan de huishoudschool, die haar leert hoe dat moet. 

{1944:Soerabaja}1944
In het begin is de wijk nog open en er is nauwelijks bewaking. Ineke heeft naast haar werk nog tijd zat om te rolschaatsen, te fietsen en raunders te spelen. Alle kinderen spelen raunders. Het is een soort slagbal met een veldpartij en een slagpartij, vier honken, aangegeven met cocosmatjes, de slagman en achtervanger staan op een lijn. Ineke is meestal werper. Op een dag is ze aan de beurt om te slaan. Ze slaat, rent, maakt een sliding en krijgt daarbij de veiligheidsspeld in haar vel waarmee ze haar shorts had gesloten. De wond bezorgt haar tropische zweren, ze moet naar de poli en krijgt ichtiozalf en later chlorofiel; ze geneest gelukkig. Ze moet ook weer naar school. Ze krijgt zelfs dansles, iemand had een koffergrammofoon, er en er zijn boeken. Er is ook een winkeltje in de wijk. Het wordt gedreven door mevrouw Schuring een onderwijzeres. Moeder doet daar boodschappen, maar hoe ze betaalde, en met wat, dat kan Ineke zich niet herinneren. En langzaam aan worden de regels strenger. Ineke herinnert zich dat ze op een dag onder de gedek door kroop om Juuntje, haar lieveling, naar een adres ergens in Semarang te brengen omdat honden niet meer toegestaan waren. 'n Vergeefse actie overigens, want de volgende dag stond het beestje kwispelstaartend weer voor deur. Maar op 2 februari 1944 gaan ze op transport, en hij mag niet mee. Aan spullen mogen ze per gezin 1 hutkoffer meenemen, en verder 'alles wat je zelf kunt dragen'. Moeder mag een koffer meer, want zij is transportleidster, samen met Jetty Duits en Jeanne van Meeuwen. In de trein blijkt een vriendinnetje haar koffergrammofoon bij zich te hebben, met platen. Die hebben ze allemaal gedraaid, "in een geblindeerde trein, klas kambing, 's nachts. Ach", zal Ineke later vertellen, 'we hadden geen benul van gevaar. Onderweg stopte de trein, we wilden er even uit, dat probeerden we tenminste. We kregen een 'sentor' van de Jap, we waren nog verbaasd ook. Later pas dacht ik: ze hadden ook kunnen schieten!" Ze komen terecht in Semarang, in HalmaheiraDaar is het grimmiger. Een poort met een wacht, een gebouw voor de Japanse kampleiding en een voor de vrouwenkampleiding, stenen eensgezinswoningen met drie kamers, waar 20, later wel 36 mensen in wonen, En al die vrouwen en kinderen, ze zien er zo slecht uit!

 

{1945:Nee-Soon; Yishun, Maleisië}

{1946:Singapore} 

1945
Het is een stuk grimmiger. 's Ochtends is er eerst appèl en dan gymnastiek op accordeonmuziek. Tot op een dag de Jap de accordeon in diggelen slaat, met de speelster erbij. Maar de vrouwen blijven zingen. Liederen als: zolang de lepel in de sajoer staat, treuren wij nog niet', en er is een kamplied voor tijdens het patjollen: "in Halmaheira moet je zijn, daar moet je patjollen, dat is goed voor de slanke lijn'. Ineke is nu veertien. Ze gaat niet meer naar school die is hier niet. Ze hoeft niet te patjollen, maar ze werkt wel op het land; eerst buiten het kamp, later ook binnen de gedek. Ze maakt bedden voor de moestuin, die ze later moet wieden. 's Avonds zit ze meestal te borduren, ze heeft bijna al veel borduurgaren mee kunnen nemen. Ze luistert naar de volwassenen die almaar recepten uitwisselen, vanwege de honger, want het eten is slecht en weinig voedzaam. 's Ochtends krijgen ze een soort pap met een eendeëi, of ketella, 'smiddags kangkoeng met rijst, beetje vlees: hond of slakken, heel weinig suiker, nauwelijks vitaminen, en ook nauwelijks medicijnen. Dat weet ze van haar moeder die fuku keitjo, waarnemend kamphoofd is. Moeder weet precies wat er in de goedang is. Als Hoofd van de Keuken geeft ze het eten uit. Samen met een groepje meisjes bereidt het voedsel. Dan roept ze het jongetje dat de taak heeft de bel te luiden. Luid klingelend rent hij langs alle huizen en roept: "Blok 1 eten halen", of "Blok 2 eten halen". Moeder houdt niet van dat fantaseren over eten. Liever neemt ze haar dochter me op wandelingetjes door het kamp en dan fantaseren ze over het inrichten van huizen, Hollandse huizen. Er is geen avondklok, ze wandelen zolang ze willen.Twee Jappen op de fiets inspecteren regelmatig het kamp, als ze langs rijden moeten ze 'buigen'. Als er suiker is maken ze 'klopkoffie': sterke koffie die met steeds een beetje suiker erbij in een bord wordt opgeklopt tot een luchtig schuim, heerlijk! Dat is wel verboden: ze mogen thuis niets zelf koken. Maar er mag zoveel niet. Op een dag wordt een vrouw gestraft omdat ze haar juwelen niet had ingeleverd: ze staat bij de poort in zon en regen, tot ze er bij neervalt. Steeds grimmiger wordt het. Tot november 1945. Dan worden Ineke en haar moeder door de Geallieerden per boot naar Batavia geëvacueerd. Daar is vader ook; de oorlog is voorbij. Herenigd stappen ze op een boot naar Singapore, eigenlijk om naar Holland door te reizen. Maar het wordt toch weer een kamp. Nee-Soon heet het eerst. 

{1946:Suez}1945
Het mag van Ineke geen kamp heten. Het is een Brits-Indische kazerne bij het dorpje Nee-Soon in de buurt van Singapore, Maleisië. Later wordt het omgedoopt tot het Irenekamp I en II en ze verblijven er maar een paar weken, van 8 december 1945 tot 27 januari 1946. Dat is wennen voor Ineke. Er was eten, kleding genoeg, ze is opeens zo gegroeid na haar 15e verjaardag in Halmaheira. Het wonderlijkste is wel dat haar vader er is. De laatste keer dat ze hem zag was op 'de verjaardag van de Keizer' in 1945 toen hij op het Jaarmarktterrein gevangen zat en zij hem mochten bezoeken. In 'de beschermde wijk' en in 'het kamp' miste ze hem niet, ze was er aan gewend dat hij nooit thuis was. Op de zondagsschool van de Dorpelwachterij in 'de wijk', waar ze tot verbazing van haar atheïstische moeder zo graag naar toe ging, had ze van dominee van Eckhuisen geleerd dat er ergens iemand was die voor iedereen zorgde. Ook voor vader. Dat was zo'n geruststellend gevoel! En nu was hij dan terug, al was hij er niet best aan toe. Na zijn mobilisatie in december 1941 was hij als 1e Luitenenat Infanterie bij het Korps Barisan op het eiland Madoera gestationeerd, eerst in Bankalan, later op Fort Modoeng. Na de capitulatie was hij als krijgsgevangene in Soerabaja terecht gekomen, en vandaaruit werd hij verschillende malen getransporteerd. In april '43 naar Tjimahi, in januari 1944 naar Struiswijck in Batavia, in oktober 1944 naar Depot Bataljon en in april 1945 naar het L.O.G. in Bandoeng. Hij 'zat' net een maand in het Xe Bat in Batavia toen de Jap capituleerde. Hij had zijn vrouw aldie tijd maar sporadisch kunnen schrijven, een gecensureerd briefkaartje uit het ene, een kattebelletje uit het andere kamp. Daarom schreef hij na de capitulatie zo vaak hij kon, en zijn vrouw Corrie bewaarde al zijn brieven tot hun hereniging in Batavia in november 1945. Nu, hier in Nee-Song hoeft hij niet meer te schrijven. Hij is er weer, meer nog dan vroeger zelfs: de hele dag.

{1957:Amsterdam} 

1957
Per Engels troepenschip 'de Alcantara' reizen ze in januari 1946 naar Southampton en van daaruit met de 'Van Oldenbarnevelt' naar Amsterdam. Moeders zusje daar heeft voor een huis gezorgd, een hele prestatie, gezien de woningnood. Ineke gaat naar de Christelijke HBS in de Moreelsestraat waar ze bijles krijgt van de directeur die ook uit Indië komt. Ja, "het leven liep gewoon door", vertelt Ineke later, "alsof er geen oorlog was geweest". Ze hoorde het "gezanik" aan over de suikerbieten, en het valt haar langdurig niet echt op dat niemand vraagt hoe het háár vergaan was. Vader en moeder gaan weer terug naar Indië, en Ineke komt in huis bij de familie Vrije, een doktersgezin met vier kinderen. Ze doet eindexamen in 1948, ze wil medicijnen studeren. Maar dan hoort ze over het 'Ambonezenprobleem' en ze besluit staatsexamen Gymnasium B te doen om Rechten te kunnen studeren. Ze volgt de RAIO-opleiding en wordt griffier in Amsterdam, daarna rechter in Utrecht en Zwolle. Ze trouwt en krijgt twee kinderen. Met haar zoon gaat ze in 1986, nog voor de grote stroom aan terugkeerreizen op gang komt, naar Indonesië, ook naar Halmaheira. Nee, zegt ze in 2001 terugblikkend, ze heeft niets 'overgehouden' aan de oorlog. Het heeft haar integendeel "sterk gemaak, letterlijk en figuurlijk". Wel leest ze nog steeds alles over de kamptijd, bij voorkeur egodocumenten. En ze gaat de discussie aan met mensen die een beeld van die periode hebben "zoals dat voornamelijk door Jeroen Brouwers geschetst werd". Ze nuanceert dat beeld met haar eigen verhaal. En ook dat eigen verhaal nuanceert ze. "Ik heb niets ergs meegemaakt, kan ik achteraf zeggen. Ja, een klap van de Jap met een stok. Maar iedereen had wel zoiets, dat vond ik toen niet erg. Ik dacht altijd: ze zijn nu eenmaal anders dan wij. Ik ben ook nooit ziek geweest, behalve dan die tropische zweren. Weet je wat het is: ik had wel taken,maar ik droeg geen verantwoordelijkheid. Mijn moeder was een sterke vrouw". 

 

1929  
 
1929