Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
H.W. Klencke


1938
Ik ben geboren op 8 oktober 1938. In Tanah Grogot op Borneo, in de buurt van Banjermasin; dat staat in het babyboek dat we van de NILLMIJ kregen. De familie Broers van mijn oma Mien van moederskant is van Bandjermasin. Die familie stamt uit de Portugese tijd. Betovergrootvader Pereira kwam uit Macao en had een Bandjarese vrouw. Maar mijn moeder Elmire Loth (1910-1988) is in Padang op Sumatra geboren. En mijn vader Ecky Klencke (1906-1994) komt uit Soerabaja, Oost-Java. Hij was civiel ingenieur en door zijn werk kwamen wij weer op Borneo terecht. Later verhuisden we naar Bandoeng op West-Java. Ik was vijf of zo, maar ik weet dat nog goed, want naast ons woonde Friso en ik was verliefd op hem. Zo'n leuk jongetje, blond met blauwe ogen, ik heb hem nooit meer gezien. Ik geloof omdat hij het kamp inging met z'n moeder, en wij bleven buitenkampers. In Bandoeng werd mijn broertje Peter geboren (1942). Toen mijn vader door de Jap was opgepakt, ging mijn moeder met haar kinderen naar Lawang, naar opa en oma Klencke. Het was m'n tweede verhuizing. Tante Elly, de vrouw van vaders jongste broer oom Piet, woonde daar ook. Zij zorgde voor de drie kinderen van oom Boet, een andere broer van vader; hun moeder was ziek en opgenomen in een inrichting, ook in Lawang misschien, ik weet het niet precies. De mannen zaten allemaal in het Jappenkamp. Oma Klencke overleed aan een beroerte, tante Elly ging met opa en de kinderen van oom Boet mee het kamp in, vrijwillig ja, zo moedig. Toen wij ook geïnterneerd dreigden te worden, ging mijn moeder met ons naar haar zusters in Soerabaja, aan de andere kant van Java. Nee, ik was niet bang. Niet vaak tenminste. Mijn moeder was een dappere vrouw. Honger kan ik me ook niet herinneren. 

    foto gezin Klencke Ambon 1947

1945 
In Soerabaja was het wel gevaarlijk. Het was 1945 en het huis lag in de vuurlinie van de extremisten en de Engelsen tijdens de slag om Soerabaja. We woonden in bij tante Jan, een zus van moeder. Tante Jan was weduwe van oom Allie Muller van Czernicki. Haar andere zus, tante Pip, was ook weduwe en zij en een vriendin, tante Anna met haar dochtertje Margie van vijf woonden daar ook; Anna's man zat in een kamp. Achter het huis was een klooster. We moesten oefenen om bij gevaar snel over de schutting te klimmen, de kinderen als aapies hangend aan de volwassenen. Ik was zeven, dus dat herinner ik me heel goed. We hoorden dat we beter konden vluchten, dat hoorden we van Indonesische mensen die ons wilden waarschuwen. Ergens in de stad stond een Engels militair konvooi klaar om vrouwen en kinderen naar de haven van Tandjong Perak te brengen, daar moesten we bij zien te komen. Het duurde twee dagen, 's nachts schuilden we in verlaten huizen, maar we bereikten het konvooi. In Tandjong Perak lag een hospitaalschip voor anker dat ons naar Singapore bracht, naar een opvangkamp van de geallieerden. Daar was mijn vader ook! Toevallig! In een opvangkamp voor ex-krijgsgevangenen uit de Jappenkampen. Vanuit Singapore werden we naar een tentenkamp in Batavia geëvacueerd. Mijn vader dacht dat hij in Makassar op Zuid-Celebes wel werk kon krijgen, dus gingen we naar Makassar, we konden daar bij een oude kennis van mijn ouders, tante Cootje Stevens, logeren. Er bleek geen werk voor vader te zijn, wel op Ambon, hoorde hij toen, werk en een huis. Dus vertrokken we naar Ambon. In 1947 werd broertje Frank geboren. In mei 1948 gingen we met de Willem Ruys naar Holland, waar de tantes uit Soerabaja ondertussen woonden; mijn vader had geloof ik groot verlof

 foto familie Klencke-Loth Den Haag ca 1949 omslag C.A.Leembrugge Om het goud van Nieuw Guinea

1950
De tantes woonden in Den Haag, aan de Groot Hertoginnelaan. Ik ging voor het eerst naar school. Ik was al 10, maar mijn moeder was onderwijzeres en had ons altijd zelf les gegeven, in de oorlog en later op Ambon ook nog. Nu mocht ik voor het eerst naar een heuse school, de Nutsschool in de Hollanderstraat. Het was vreselijk. Vreselijk. Van een normaal, opgewekt kind werd ik binnen een jaar een bang en timide meisje. Dat kwam door de meester, die had de pest aan mij, aan alle Indische kinderen. Ik was stom volgens hem, ik kon niks, ik wist niks, hij zei er niks van als ik gepest werd. Meester Dragt heette hij, dat vergeet ik nooit. Ik had dus ook geen vriendinnetjes. Ik was dolblij dat we weer vertrokken. Mijn vader kreeg de kans om in Nederlandse dienst voor een bouwproject naar Jakarta te gaan. Na de soevereiniteitsoverdracht gingen we door naar Nieuw Guinea, dan kon mijn vader zijn tropenjaren volmaken, zo zeiden ze dat toen. Ik kreeg van mijn moeder een boek: Om het goud van Nieuw Guinea. Wat een bijzonder land was dat waar ik naar toe ging! Mysterieus, spannend en vol avonturen. Maar mijn vader was geen mijnbouwingenieur, zoals in het boek. Hij was civiel ingenieur en zocht geen goud, maar bouwde huizen in Hollandia. De binnenlanden heb ik nooit gezien, we woonden gewoon in een dorp. En dat dorp werd snel een stad. In 1952 werd Hollandia zelfs officieel de hoofdstad van Nederlands Nieuw Guinea; in plaats van Manokwari waar oom Boet, vaders broer Alfred, woonde.
 
schilderij de Baai van Hollandia 1953
1952 
Na een paar maanden verhuisden we naar Werkendam, een wijk in Hollandia Haven, en weer een paar maanden daarna naar Kotabaroe, oftewel Hollandia Stad. daar woonden we in een quonset. Ik zat nog even op de oude Lagere School in Berg en Dal, tussen Kotabaroe en Hollandia, bij meneer Sirag.Daar had ik een heerlijke tijd! Meester Sirag was zo'n ouderwetse, goede onderwijzer. Ik voelde me weer op m'n gemak. Daarna ging ik naar de MULO. En ik had vriendinnen! We reden elke morgen met de bus naar school, giechelen, kwekken, over jongens natuurlijk, de meeste meiden waren ouder dan ik, en rijper ja. Ik werd brutaal, had een grote mond in de klas, maakte m'n huiswerk niet. Tot Pasen. Toen eisten mijn ouders dat ik weer aan de slag ging, en dat deed ik toen. Het lukte me net om over te gaan. Na een jaar verhuisden we naar Dok 5, dat heette later Noordwijk, daar waren de huizen van steen. Ik zat op ballet bij tante Titia Tarenskeen, wekelijkse lessen en regelmatig een uitvoering, Heerlijk! Een blauwe maandag zat ik op schilderles, het schilderij van de Jautefa Baai dat ik toen maakte, heb ik nog. Maar die schilderleraar, die 'zat aan ons' dus daar gingen we snel weer af. Er waren huisfuifjes natuurlijk, met vriendinnen en Martens limonade en stroop soesoe en dansen met jongens. In die tijd heb ik mijn latere man Rolf ontmoet, hij was bij familie op vakantie. En een keer was er een groot feest op 'de Jachtclub'. Daar mocht ik naar toe. Met Jaap. 

       albumblad van Hanneke Klenck Hollandia 1953omslag boek J. van den Berg Een mors huis 1991 

1953 
Mijn moeder had de jurk gemaakt, strapless met een smal lijfje en een wijde overrok. Ik droeg geleende schoenen met hoge hakken en zo'n zwart fluwelen bandje met geappliqueerde bloemetjes om m'n hals. Beeldig! Ik was smoor op Jaap, een lange blonde jongen van 18, hoewel hij een vriendin had. Het was een besloten feestje, de club was afgehuurd, misschien voor een afscheidsfeestje voor iemand. Een bandje speelde muziek van Les Paul en Jim Reeves. Ik danste met Jaap en werd afgetikt door Robbie Hallegraaf, beter bekend als 'Jungle Prins'. Een beeldschone jongeman met een licht getinte huid en blauwe ogen, een DETA-jongen. Hij werkte voor mijn vader, hij herkende mij en wilde met mij dansen. Ik was heel gevleid, maar Jaap pikte het niet. Ze begonnen te duwen en te dringen en er ontstond een opstootje en zelfs een vechtpartij. Iemand uit het publiek ging tussen de vechtenden staan, sussend, en 'Jungle Prins' retireerde, zo zeiden de mensen dat toen: hij trok zich terug. Er werd natuurlijk lang over nagepraat; veel later las ik zo'n zelfde voorval in dat boek van Joop van den Berg. Maar ik had geen last van de roddels: want wij gingen met verlof naar Holland en daarna zou ik bij de tantes blijven, voor mijn opleiding, want er was in Hollandia geen 5-jarige HBS. "Het doet me niks", maakte ik mezelf wijs, toen ik uit het vliegtuigraampje keek. En Hollandia verdween onder de wolken. 

     foto Dalton HBS ca 1953 

1961
Na een half jaar verlof ging ons gezin terug naar Nieuw Guinea en ik bleef hier. Ik miste ze vreselijk. De tantes deden hun best, maar ze begrepen niets van mij. Ik zat op de Dalton-HBS, leuke school, in een prachtig gebouw, ik zong in het Daltonkoor, ja Wim de Bie ook, hij ging met een klasgenootje van mij, allemaal leuk. Maar ik voelde me slecht: somber, alleen, geen zin meer in leren, niets klopte meer in mijn ogen. Mijn vader schreef mij een lieve brief, maar mijn moeder begreep mij niet. Zij liet mij in de steek, vond ik, en toen ze uiteindelijk terugkwam, voor mij, deed ze dat duidelijk tegen haar zin. Gelukkig kwamen mijn zusje en broertje Peter na twee jaar ook naar Nederland, dat hielp een beetje. Ik haalde mijn HBS-diploma en ging in Utrecht de opleiding Bewegingsleer Cesar volgen. Aansluitend kreeg ik een baan in Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Leersum. Intussen had ik Rolf weer ontmoet, ik kende hem al van Hollandia. We trouwden in 1961 en we kregen drie kinderen, een zoon en twee dochters.

        Foto Fotoboek Hanneke uit 1938 


1988
Elke avond voor het slapen gaan, zong ik voor mijn zoon zijn lievelingsliedje: 'Hoe zachtkens glijdt ons bootje/al over het spieg'lend meer']], dat wou hij per sé. Mijn moeder kende honderden liedjes, die heeft ze ons ook geleerd, deze kwam geloof ik uit Kun je nog zingen, zing dan meeOpeens kondigde hij aan: "als ik 10 ben, kun je er mee kappen"; dat was voor ons beiden even wennen. Op de midddelbare school ontdekte hij via Multatuli Indonesië. Hij wist wel dat wij uit Indië kwamen, maar ik had het er nooit over. Indisch was voor mij taboe sinds meester Dragt, ik was gewoon Nederlands. Ik weet nog goed hoe beledigd ik me voelde die keer in een supermarkt, ergens in de jaren '80. Ik stond bij de kroepoek, de filiaalschef wees naar mij, en zei tegen een andere klant: vraagt u die mevrouw maar welke kroepoek de beste is, dat weet zij vast beter dan ik. Hij had mij als Indische herkend, terwijl ik dat niet wilde zijn! Maar mijn zoon, die wilde zijn roots leren kennen. Hij noemde ons 'kolonialen' en ging Bahasa leren en door Indonesië reizen. Door hem heb ik mijn eigen achtergrond leren herwaarderen. Ik ben er nu reuze trots op, maar nee, ik ben nooit terug gegaan. Wel kom ik op de raarste plaatsen nog mensen van vroeger tegen. Laatst nog, tijdens mijn vrijwilligerswerk in het Bronovoziekenhuis, iemand die ik ken uit Makassar, dus van toen ik 8 was! Ja Indië is overal. Maar Hollandia, nee daar ben ik niet meer terug geweest. Dat is een gesloten boek. 

 

 

 

1938  
 
1938