Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
P.P.M. Karthaus


{1938:Den Bosch}   {1910:Tilburg}  {1911:Tlburg}

1938
Ik ben in 1938 geboren in Den Bosch als Peter Paul Marie Karthaus, en daar samen met mijn broer Paul (1936) en zusjes Mirjam (1940) en Emmy (1947) opgegroeid. Mijn vader was chirurg in het Groot Ziekengasthuis in Den Bosch. Hij maakte lange werkdagen en had bijna altijd dienst; ik herinner me dat hij tijdens onze vakantie in Noordwijk alleen in het weekeind kwam. Het dagelijks leven thuis werd vooral door mijn moeder bepaald. Zij was Louise Majoie (1910-2001) en kwam uit Goirle. Haar vader was de sigarenfabrikant van 'Het Gulden Vlies' in Tilburg. Moeders familie ken ik goed; haar vaders huis in Goirle, dat herinner ik me goed. We hadden familiecontacten met de zus en broer van moeder, ook met de kinderen uit grootvaders tweede huwelijk. Maar heel Indisch was dat niet. We aten wel regelmatig nasi goreng. Dat was misschien niet zo gebruikelijk in die tijd in Nederland, maar dat had moeder op de huishoudschool in Den Bosch geleerd. Van Indië wist ik niets. Ja, mijn vader had een fotoboek Tanah Air Kita, waar ik graag in keek. En natuurlijk dat grote schilderij, dat bij ons boven op zolder hing. Prachtig vond ik het. En we zongen een lied toen mijn ouders in 1948 hun koperen bruiloft vierden, over hun liefste wens om samen naar Indonesië te reizen. Maar verder...? Hun wens is overigens een droom gebleven.

 {1848:Jakarta} {1927:Timor} {1926:Den Haag}

1921
Maar vader kwam dus uit Indië, hij was geboren in Buitenzorg op Java. Zijn moeder was Johanna M.M. Soetbrood Piccardt (1881-1908) uit Padang, die in 1904 met mijn grootvader Paul F.J.Karthaus (1877-1945) uit Soerabaja trouwde. Mijn grootvader was een kleinzoon van Johannes F.J. Karthaus en Marie A.C. Melchers. De combinatie 'Karthaus-Melchers' verwijst niet alleen naar een bekende handelsfirma in Indië, maar was ook het begin van een dubbele Indische grootfamilie toen in 1848 en 1854 twee broers Karthaus uit Delden in Batavia trouwden met twee meisjes Melchers uit Amsterdam. Hun kleinzoon, mijn grootvader Paul, maakte glansrijk carrière in het Binnenlands Bestuur, met als eindrang Resident van Timor, maar veel persoonlijk geluk heeft hij niet gekend. Zijn eerste vrouw stierf aan kraamvrouwenkoorts en liet hem achter met drie kinderen: Laura van vier, Paul van twee en baby Johan. Hij hertrouwde in 1911 met zijn nicht Louise M.C. Freusberg (1883-1942), ook uit Padang, en kreeg met haar nog drie kinderen, Frans, Gon en Louise. Maar zij vertrok in 1922 met de kinderen naar Holland. Grootvader bezocht zijn gezin daar wel, en hij onderhield een warme correspondentie, vooral met zijn dochter Gon, maar hij bleef zelf in Indië, ook na zijn pensionering in 1931. Hij overleed op 9 januari 1945 in een Japans kamp, Bangkinang op Sumatra. In 1963 is hij herbegraven op het ereveld Leuwigadja bij Tjimahi; zijn ambtskostuum is in 1967 geretourneerd naar de Kanselarij der Nederlandse Orden. Hoorde ik allemaal veel later, van tante Gon. Toch voelde ik me wel verbonden met grootvader Paul al heb ik hem nooit ontmoet, want behalve mijn grootvader was hij ook mijn peetoom. 

{1927:Leuven}   {1945:Den Bosch}

1934
Mijn vader heette Paul François Marie (1906-1968); hij was dus 2 toen zijn moeder stierf. In 1921 kwam hij naar Holland voor zijn opleiding; hij zat op de HBS van het Convict Saint Louis, een internaat in Roosendaal. In 1926 werd hij "in opleiding genomen" tot Officier van Gezondheid in het KNIL. Hij studeerde dus op een overheidsbeurs en had zich per notariële acte verplicht om 8 jaar in Indië te dienen. Dat laatste is er nooit van gekomen, waarom weet ik niet. Na zijn studie Medicijnen in Leiden en Utrecht begon hij in 1935 aan zijn opleiding tot chirurg in het Groot-Ziekengasthuis in Den Bosch. Een jaar later trouwde hij,vervolgens werden wij geboren; Indië leek geen optie meer. Toen zijn voorganger in 1943 als hoogleraar naar Utrecht vertrok, was hij de enige chirurg en waarnemend directeur, in de oorlog een riskante en tijdverslindende baan. Ik herinner me dat hij niet thuis was tijdens de bevrijding van Den Bosch in oktober 1944, ik was toen 6. Omdat de brug over de Dieze in Duitse handen was, verbleef hij permanent in het ziekenhuis. In 1948 kreeg hij daarvoor twee medailles "van verdienste" van het Rode Kruis. Wij kinderen vonden ze bij het opruimen van het ouderlijk huis nadat moeder was overleden. Hijzelf had het daar nooit over gehad; hij was een gesloten man. 

{1944:Den Bosch}   {1990:Den Bosch}   {1946:Den Bosch}

1944
Oh ja, de bevrijding van Den Bosch, dat herinner ik me nog goed, daar ging een belegering aan vooraf. Het buurhuis werd getroffen door een bom; we moesten regelmatig schuilen in de kelder; er lag een opgezwollen kadaver van een paard op de weg; de neergehaalde V1 in de Bossche Broek. Ik weet het geluid van granaten nog, mijn broer en ik speelden dat urenlang na op zolder tot schrik steeds van mijn moeder, zo goed konden we dat. Wat ik ook nog weet is dat bij ons thuis enkele weken achtereen de Heilige Mis gelezen werd, op onze vleugel in de woonkamer, bij gebrek aan een echt altaar en een echte kerk. Door de belegering konden wij niet naar de mis in de St. Catharinakerk. Mijn moeder had de tuinafscheiding van ons huis aan de Vughterweg 15 laten doorknippen, zodat de bewoners van de Willem van Oranjelaan via de achterdeur binnen konden komen. De koster van de kerk zorgde voor alle spullen en de H.Mis werd opgedragen door Mgr van Roosmalen, die was uit Suriname op verlof in Nederland en woonde tijdens de oorlog in Den Bosch. Er stonden tientallen mensen in de kamer tijdens de mis, en buiten in de tuin ook nog. Er is nog een gedenkprentje van gemaakt, en veel later, wij woonden er al niet meer, is er een gedenksteentje aangebracht in de woonkamer. In de Bossche Scheurkalender van 2005 is het nog eens gememoreerd, op de pagina van woensdag 16 november. Na de oorlog hoorden we dat grootvader Paul in een Japans kamp was omgekomen, net als vaders zus Laura (1904-29 juni 1944). Zij was kloosterzuster van de Franciscanessen in Semarang en werd geïnterneerd in Banjoe Biroe; ze ligt op het kerkhof van Ambarawa op Java. 

{1960:Groningen}              {1962:Amsterdam} 

1957
Ik ging Medicijnen studeren in Groningen en wist mijn studie te combineren met het bestuur van de studentenvereniging Albertus Magnus. In die tijd heb ik mijn Marianne ontmoet; we trouwden in 1964 en kregen drie kinderen. Mijn dienstplicht heb ik bij de Koninklijke Marine vervuld; daar heb ik trouwens pas echt rijsttafel leren eten: elke woensdagmiddag in de officiersmess, heerlijk! Mijn vader trok inmiddels, als een van de eersten in Nederland, voor het Groot-Ziekengasthuis allerlei moderne specialismen aan, zoals thoraxchirurgie waarin hij toen zelf gespecialiseerd was, orthopedie en ook urologie. Dat heeft zeker mijn keuze voor mijn eigen specialisme beïnvloed, maar die heeft vader niet meer meegemaakt: hij stierf al in 1968. Bij vaders begrafenis zag ook zijn jongere broer, mijn oom Johan (1908-1971) weer eens; wat leek hij op vader! In 1973 sloot ik mijn opleiding tot chirurg af en promoveerde tot doctor in de geneeskunde. Na mijn specialisatie in de urologie werd ik in 1975 uroloog in het OLVG en het Sint Lucas Ziekenhuis in Amsterdam. Ik werd actief in de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU), deed allerlei bestuurstaken, ik kreeg er in 1995 zelfs de Brongersma-penning voor. Natuurlijk werd ik -en met veel plezier- ook opleider, kortom ik genoot van mijn fantastische vak.

{1991:Menado}  {1995:Amsterdam}  {2000:Amsterdam}  {2014:Amsterdam} 

1989
Toen we 25 jaar getrouwd waren, maakten Marianne en ik met de kinderen de reis die mijn ouders hadden willen maken: naar Indonesië. We gingen met de SOC, waar Wieteke van Dort op de radio reclame voor maakte. Daarna drong mijn familieachtergrond zich vaker op. Een bevriende huisarts uit Amsterdam die bidprentjes verzamelde, had er een van een Karthaus en vroeg mij om meer informatie. Met dat soort vragen ging ik naar mijn tante Gon, het halfzusje van mijn vader, zij verzamelde allerlei gegevens en documenten over onze familie en kende ook de mooiste familieverhalen. En in 1991 vroeg het International College of Surgeons mij om als uroloog te participeren in hun project in Indonesië. Een teamlid verwelkomde mij met de woorden: "Frits van Haeften, mijn moeder was een Karthaus". Frits was algemeen chirurg en als team verzorgden wij vier weken colleges, spreekuren en operaties. Frits was in Indië geboren en getogen en had als kind nagenoeg zelfstandig de oorlogen overleefd, zijn zusje Jet heeft over die tijd nog een prachtig boekje geschreven: Brief aan Kien. Al met al leek mijn Indische achtergrond mij iets te willen zeggen: dat ik me moest verdiepen in mijn familiegeschiedenis. Maar eerst moest ik mijn werk rondom mijn eerste liefde, de urologie, afronden. In 2000 besloot ik met vervroegd pensioen te gaan. Ik kreeg een eervol lintje, een nog eervoller erelidmaatschap van de NVU, en een ontroerend liber amicorum van mijn collega's en vakgenoten. Later verzorgde ik nog wel met collega's het gedenkboek over de opleiding Urologie aan het OLVG, maar ik had vooral volop tijd nu voor mijn andere liefdes: reizen met Marianne, fotograferen en de familiegeschiedenis.

                    {2013:Yuksum ,India}

2000 
In het jaar van mijn pensionering overleed tante Gon. De dochter van oom Johan wist van mijn contacten met haar en van mijn interesse in de familiegeschiedenis. Daarom bracht ze alle data en paperassen die onze tante verzameld had bij mij. Door die erfenis van tante Gon kreeg ik werkelijk contact met de Indische kant van mijn achtergrond. Ik keek weer eens naar oude filmpjes en familiefotoboeken; ik beluisterde de geluidsopname van een speech van mijn vader en hoorde opeens zijn Indisch accent, dat was mij vroeger nooit opgevallen. En ik kwam in contact met anderen die met familiegeschiedschrijving bezig waren. Toen bleek dat de familie Karthaus, volgens de familieoverlevering afstammend van een roofridder en een geschaakte non, vanuit Noordrijn-Westfalen in Duitsland was uitgezwermd over de wereld. Niet alleen naar Nederland en naar Azië, maar ook naar de Verenigde Staten, er is zelfs een stadje in Pennsylvania dat Karthaus heet. De Karthausen waren dus emigranten, immigranten, kolonialen en kolonisten. En ze waren dat als armoedzaaiers of zonen uit welgestelde families, als meereizend kind met hun migrerende ouders of als geschoolde handwerkslieden, als handelaars, militair, of als avonturiers, maar altijd als wereldburgers. De wereld was hun speelveld, het onbekende om te onderzoeken. Zo zijn wij nog steeds, ook als ik naar mijn kinderen kijk zie ik dat, zij verplaatsen zich zo gemakkelijk door de hele wereld. De familiegeschiedenis gaf mij antwoord op vragen als: waar kom ik vandaan, wie zijn mijn voorouders, wat deden ze, vragen waarmee ik mijn onderzoek begon. Maar diezelfde geschiedenis gaf me ook antwoord op een vraag die ik niet had gesteld, een vraag over wie ik ben. Tijdens een reis naar Buthan in 2013, in Yukson West Sikkim in India, stond een tekst op een bord, zomaar langs de weg: Every man is a carrier to his ancestral legacy. Ik heb het als een soort motto opgenomen in het gedenkboek over de opleiding urologie aan het OLVG. Want ja, zo voel ik dat: ik ben inderdaad iemand die de erfenis van zijn voorouders draagt. En uitdraagt. 

 

1938  
 
1938