Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
H.F.Ulrich (1897-1978)


                {1905:Amsterdam} 
1920
Hij was 17 toen het oorlog werd. De Wereldoorlog die later -ook voor hem- pas de Eerste bleek te zijn. En hij was 21 toen hij er uit kwam, niet jong meer, geen opleiding, wat moest hij nou? Hij is mijn vader Hermann Friedrich Ulrich (Goslar op 4 juni 1897 - Ulm/Baden 4 december 1978), hij werd Herfried genoemd. Hij bleef  niet in Goslar waar zijn ouders nog woonden. Hij ging naar Amsterdam. Dat kwam zo: Herfried had een vader én een peetvader; die hadden samen gestudeerd, waren vrienden gebleven, en later peetvader geworden van elkaars oudste kinderen. Vader Hermann August Julius Ulrich werd notaris te Goslar. Hij trouwde met Frieda Habenicht en ze kregen twee kinderen: mijn vader Herfried en mijn oom Hans Walter. Peetvader Gotthilf Friedrich Julius Wiesinger (Göttingen 26 april 1863 - Hamburg-Blankenese 14 november 1929) werd beroepen als dominee van de Duitse Lutherische Gemeinde in Amsterdam, hij preekte later in de Ronde of Nieuwe Lutherse Kerk. Hij woonde met zijn gezin van acht kinderen op het voor de familie "legendarische adres Koningslaan 31". Daar kwam mijn vader in huis. Niet om dominee te worden, maar om naar Indië te gaan.

      {1830:Amsterdam}     {1940:Amsterdam}       {1929:Hamburg}

1921
Want Peetvader Gotthilf was getrouwd met Maria Emilie Sophia (Amsterdam 1875 - 1943) en zij was een meisje Crone. Haar vader Carl Gottfried Crone (Amsterdam 10 april 1843-Bad Nauheim, Hessen 27 juni 1906) was mede-eigenaar van de firma HGTh Crone, een handelshuis dat in 1790 door diens grootvader Henrich Gottfried Theodor (Horde-Dortmund 1766-Amsterdam 1855) in Amsterdam was opgericht. De firma was groot geworden met handel op de Oostzee en handel in indigo op 'de Oost'. De handel met Indië werd gaandeweg uitgebreid met luxe goederen en medicijnen en was zo succesvol dat de firma sinds 1885 daar ook handelshuizen voerde, in Soerabaja, Batavia en Semarang. Dat Indie dat leek mijn vader wel wat, want thuis in Goslar hadden zijn ouders vrienden die altijd de prachtigste verhalen vertelden over hun tijd in de Nederlandse kolonie. Herfried ging in de kost bij zijn peetvader, ter opleiding tot assistent-planter zes maanden naar het Koloniaal Instituut, en aansluitend in januari 1921 met de SS Jan Pieterszoon Coen naar Sumatra, in de tabak, bij de Senembah Maatschappij waar veel Duitsers in dienst waren. En in de tussentijd verliebte hij sich met Angie, ofwel Agnes Emilie Julie Wiesinger (Amsterdam 27 november 1901 - Bremen 1 januari 2004), de oudste dochter van zijn peetvader.

 {1923:Amsterdam}    {1923:Medan}  {1904:Amsterdam}

1923
Ze hadden via de ouders natuurlijk altijd al van elkaar gehoord, maar ze hadden elkaar nooit eerder ontmoet. Juist toen Herfried bij haar ouders introk, zat Angie op een internaat in Woltingerode, in de buurt van Goslar, op een soort Hogere Huishoudschool, waar ze de fijne kneepjes leerde van het bestieren van een groot huishouden. Angie fietste vaak en graag naar tante Friedel en Oom Hermann Ulrich. Maar hun zoon Herfried leerde ze pas kennen toen ze in 1922 met de kerstvakantie thuis in Amsterdam was. Pinksteren daarop verloofde het stel zich officieel, maar op afstand. Angie bleef in Nederland, volgde in Den Haag een cursus van vijf weken voor echtgenotes van ondernemingsemploye´s, trouwde in juli 1923 met de handschoen in Amsterdam en stapte vervolgens op de boot naar Medan, Sumatra. Daar werd haar huwelijk op 21 augustus ook kerkelijk bezegeld. Van alle Crones en aanverwante families was zij de eerste die daadwerkelijk in Indie zou wonen: vijf heerlijke jaren. En wat haar betreft had dat nog veel langer mogen duren. Maar het Lot en de baas van haar man beslisten anders.

 {1928:Medan} (1928:Sumatra}

1928
Vader was employe op de tabaksonderneming Tandjong Morawa bij Medan. Alles aan zijn werk vond hij razend interessant. Vooral alles wat met het gewone personeel te maken had: al die verschillende etniciteiten, hun culturen, hun religies, hun leefomstandigheden. Mijn moeder deelde die belangstelling. Ze had niet veel aan haar opleiding: het huishouden kostte haar weinig tijd, er waren wel vijf bedienden die voor alles zorgden. Ze vulde lange, eenzame dagen met lezen en het schrijven van brieven naar huis; het duurde 2x 5 weken voor een antwoordbrief kwam. Maar het leven was ook heerlijk en afwisselend. Met partijtjes en tennissen, met reisjes en uitstapjes naar het Tobameer, en nog vaker naar afgelegen plaatsen die je alleen te voet kon bereiken, of via een gammel bruggetje. Mijn ouders begrepen niets van Nederlanders die neerkeken op hun eigen personeel, op de hele autochtone bevolkng. Zij waren juist gefascineerd door de mensen, en vonden foto's maken van gewone werkomstandigheden net zo interessant als het fotograferen van de nieuwe sultan van Deli, daarom vondik hun fotoalbums altijd zo interessant. Hun collectie Chinees en Japans porselein mocht er zijn, maar zij verzamelden ook allerlei lokale gebruiksvoorwerpen die ze mooi vonden, zoals de koperen vingerkommen en de siriepruimhouder, spulletjes die ik al mijn hele leven om me heen heb. Vader ging ook graag op jacht; hij hield van de natuur en was een uitstekend schutter. Dat laatste deed hun de das om. Want tijdens een georganiseerde tijgerjacht schoot hij de tijger. Hij wist niet, of wilde niet weten, dat die was opgejaagd om neergeschoten te worden door de hoogste baas. Dat was een Nederlander zonder bijzondere jachtkwaliteiten. Maar wel de baas.  

      {1928:Goslar}   {1935:Kassel} 

1948
Ik zou in Medan geboren worden, alle voorbereidingen daartoe waren al getroffen. Maar het werd Goslar Duitsland, op 9 augustus 1928, twee weken na terugkomst van mijn ouders. Hun contract was geheel buiten ieders verwachting om totaal onverwacht niet verlengd, en daar gingen ze. Ik ben Gonhild Rotraut Ulrich, hun oudste kind, mijn broertje Hans Hermann (1934-2016) is zes jaar jonger. We zijn beiden geboren en getogen in Duitsland. Maar mijn hele jeugd, ook later nog toen we al naar Kassel waren verhuisd, heb ik gespeeld in het Batakhuisje dat mijn vader met oom Hans Walter in de tuin van hun ouderlijk huis in Goslar bouwden. We zijn nooit meer in Indië of Indonesië geweest. Vader probeerde in Equador als planter aan de slag te komen, maar de omstandigheden daar waren te bar voor een gezin. Dus deed hij een snelle studie en begon een tandartsenpraktijk in Kassel. Ook in de Tweede Wereldoorlog moest hij onder de wapenen. Daarna hebben wij hem niet meer gezien, onze ouders scheidden in 1939. Hij nam zijn praktijk weer op, maar geen jachtpartijen meer voor hem, hij moest zich tevreden stellen met plezierjacht naar vissen in ongevaarlijke riviertjes. Hij stierf in 1978, 80 jaar oud. Mijn moeder ging al snel terug naar Hamburg-Blankenese, waar haar ouders gingen wonen na Gotthilfs pensionering. Daar waren ook altijd de familiereunies, de familieband van de Crones is altijd zo sterk gebleven. Daar is ook ons familegraf, waar Gotthilf als eerste in 1929 kwam te liggen. Ik wil daar ook bijgezet worden, ik ben de laatste van onze familie.

              {1954:Stuttgart}  {1955:Stuttgart} {1955:Stuttgart} 

1960
Ik werd in 1946 verpleegster in Johannesburg, met 200 anderen. Er was een wervingsactie vanuit Zuid-Afrika, ze hadden daar tekort aan verpleegkundig personeel. Na een aantal jaren besloot ik tot een studie Klinische Psychologie in Mainz. Daarna werkte ik tot mijn pensionering in Londen en hier in Marburg. Ik was dus altijd buitenslands, pas ergens in de jaren '60, op familiebezoek, zag ik de boeken van Onkel Hans. Oom Hans Walter Ulrich (Goslar 11 augustus 1898 - 24 juli 1979), dezelfde ja die met mijn vader dat Batakhuisje in de tuin in Goslar had gebouwd, was acteur en journalist en een bekend schrijver van jeugdboeken, een hele ris. Zeker drie daarvan gaan over Indië, Sumatra. Ze zijn gebaseerd op het dagboek dat mijn vader bijhield in zijn Sumatrase tijd. In Die gevangenen des Rimbu staat het verhaal van de tijgerjacht. Het dagboek zelf is nu bij Anya, de dochter van mijn broer Hans. Zij woont met haar gezin in Nieuw-Zeeland, ja, dat is wel weer wat dichter bij Sumatra dan Goslar.

                        {2004:Hamburg}  

2004
Ik ben zelf nooit zo dicht in de buurt geweest. Maar m'n leven lang ben ik omringd geweest door verhalen en voorwerpen en mensen uit Indië. Ik heb altijd veel over Indië gelezen, net als mijn moeder, ook de boeken van Szekely Lulofs bijvoorbeeld, Rubber en Koelie. Ze spelen iets voor de tijd dat mijn ouders daar waren, "heel herkenbaar" zei mijn moeder. Uit mijn ooghoek volg ik ook altijd de nieuwtjes die met Indië te maken hebben, zoals die documentaire Gladys Reise, toen die op tv was. En ik ontmoet altijd Indische mensen, nou ja, ik bedoel: net als mijn moeder knoop ik altijd praatjes aan met mensen van wie ik vermoed dat zij uit Azië komen; hier in Marburg heb ik ook Indische kennissen. Toen mijn moeder overleed kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om hun fotoalbum uit Sumatra zomaar weg te doen; daarom ben ik zo blij met het IWI, nu blijft het bewaard in een juiste omgeving. Moeder is 102 jaar geworden, in goede gezondheid. Op haar 100e verjaardag kwam namens de burgemeester van Hamburg Bezirkamtsleiter H. Fock haar feliciteren met een grote bos bloemen. En wat bleek? Zijn grootouders hadden ook op Sumatra gezeten, ook in de jaren '20, zijn grootvader was Kapitein bij het KNIL. Zie je: Indië is overal. Nog steeds.

 

1897