Indisch Wetenschappelijk Instituut
 
L. Morjan (1924-1996)


{1924:Yogjakarta,Indonesië}

1928
Zo'n leuk, gek meisje! Geboren op de suikerfabriek Medarie bij Djokja op 2 juni 1924 als Lygia, maar altijd Lyke genoemd. Altijd zingen, altijd verkleden, altijd in de contramine. "Anstiel", zeggen haar oudere zusters. Maar zij móet wel aandacht trekken, want haar zusje is overleden en haar moeder is ontroostbaar. Haar vader, fervent amateur-fotograaf, ziet haar wel en kiekt haar graag. Maar zeker in de maaltijd, als de suiker van de velden de fabriek in gaat, is hij nooit thuis. Dan zwerft ze alleen door het grote huis, speelt stiekum met het speelgoed van haar zusters die op kostschool zitten bij de nonnen, maar die haar zullen djitak als ze het merken. En mist een zusje. 

{1941:Yogjakarta}

1940 
Ze krijgt toch nog een zusje als ze bijna zeven is, maar haar faam als enfant terrible is voorgoed gevestigd. Alleen als ze pianospeelt is ze serieus. "Ga naar Europa", zegt Lili Kraus, die haar hoort spelen. "Wenen of Den Haag, de beste conservatoria, piano én zang!" Maar in Europa is het bijna al oorlog en haar vader laat haar niet gaan. Ze krijgt privélessen van muziekpedagoge Brest van Kempen, die haar al gauw "niets meer kan leren". En ze zingt in de kerk, altijd tweede stem, in haar eentje tegen het hele koor in. Thuis speelt ze op haar Bechstein het liefst voor haar vader de klassieke muziek uit Europa, die via bladmuziek en grammofoon Indië had gekoloniseerd. Beetje Beethoven, nauwelijks Mozart, zeker geen Bach, maar wel, Rachmaninoff, Verdi, Chopin en vooral Liszt. Op huisfuifjes en schoolfeesten pingelt ze net zo makkelijk al die mopjes die via film, koffergrammofoon en de talloze jazzbandjes in Indië wereldberoemd werden: Violetta, Ramona, Frühlingsrauschen, Mignon, Olé Guapa, Billy Boy, Don't fence me in, Home sweet home ... Dan slaat de wereldgeschiedenis toe.

{1946:Barongan, Yogjakarta}

1948
Tien jaar later ziet de wereld er heel anders uit. Haar vader is dood, overleden op 31 juli 1945, "uitgehongerd" in een Japanse gevangenis in Ngawi. Oom Adri, die haar altijd hielp bij haar artistieke neigingen, is ook dood, verdronken op de Junio Maru.  Haar oudste zuster Irène is ook dood, overleden aan het begin van 'de Japanse tijd' aan uitputting en "een hartfout". Haar zuster Thora is na ontberingen in verschillende Jappenkampen op Sumatra met haar kinderen op recuperatieverlof in Holland, maar dat weten ze in Indië niet. Want Lyke zelf is met haar moeder, haar zusters Yvonne en Edy, en met zes neefjes en nichtjes tussen de 1 en 8 jaar, eind 1945 geïnterneerd. Ze zitten in Barongan, een voormalige suikerfabriek, nu Republikeins kamp. Het wordt bewaakt door voormalige klasgenoten van Lyke, die maar geen echte vijand willen worden, en juist van Barongan een Istemewa, een modelkamp willen maken. Toch is er nooit genoeg te eten, veel te weinig water en de beste slaapplaats, voor haar zusje met astma, is op het aanrecht van een overbevolkte keuken in hun Kamp C. Lyke schept de poepsloot leeg, wast de kleren van de kleintjes, en drijft handelt aan de gedek met het geld dat haar moeder in de hoofdkussens van de kleintjes genaaid heeft. Ondertussen bedenkt ze cabaretachtige teksten die ze met veel verve en inventiviteit met haar vriendengroep op bonte avonden presenteert. In het publiek zit ook een jonge bewonderaarster die alle teksten bewaart en later uittypt, om ze -nog veel later-  aan het IWI te schenken "als aandenken aan die talentvolle vrouw die zoveel heeft gedaan om de moed er bij ons in te houden". Het kampleven duurt tot eind 1947. Dan worden ze ontzet en reizen ze per geblindeerde trein door vijandelijk gebied naar Batavia. Onderweg stopt de trein. Er dringen gewapende Nationalisten binnen, jongens nog, van Lykes leeftijd. Ze buigen zich over de bridgerobber waar Lyke en haar zusters op bevel van hun moeder in verdiept zijn. Lyke biedt vier schoppen, en een van de jongens snauwt haar toe: ajo 5 vijf sans dan, tollol. Op zijn aanwijzingen haalt ze inderdaad 'twee up' binnen. Merci! roept Lyke, net als vroeger, naar 'de vijand'. En als vroeger incassseert ze een flèr van haar moeder: "Jij altijd, zo amicaal tegen jongens!"

{1955:Scheveningen}

1956
Nog eens tien jaar later is ze huisvrouw en moeder in Holland. Ze is - in Indië nog- getrouwd, met een totok. Bij elkaar hebben ze hebben wel 11  pleeg-, stief- en eigen kinderen tijdelijk of permanenter in huis, een eigen grootfamilie. Het is een ongedroomde carrière in een totaal nieuwe context. Arme Den Haag. Ze blijft wel leuk en gek. Altijd zingen, altijd spelen, altijd vertellen, gekke verhalen over vroeger, en over toen net op de markt of in de tram, ze zag dit of dat, en hoorde zus of zo. Ondanks zware migraine, een echtgenoot en kinderen met kampsyndroom, en eeuwig geldgebrek. "We hebben zo gelachen in het kamp", is een mentaliteit die ze haar verdere leven hoog houdt. Haar pianospel sterft langzaam weg, maar het zingen blijft. Alle denkbare kinder-, kerst-, sint- en cabaretliedjes, uit Indië, uit Holland, van vroeger en nu, klassiek en modern passeren de revue tijdens de afwas, bij het naar bed brengen van de kleintjes, of wanneer een enkel woord daar maar aanleiding toe geeft. Overal hoort wel een lied bij. En een vertelsel. en altijd moet dat geongen worden. En doorverteld. 

{1970:Den Haag}

1968
Met haar man introduceert ze de Indische huisfuifjes bij de Hollandse familie, buren en kennissen. Bij verjaarsfeeestjes of welke andere bijeenkomst: geen flauwe kringgesprekken op stijve stoelen langs de kant, maar oprollen dat kleed en dansen. Iedereen is uitgenodigd, ook de klagende buren en de bijbehorende agent, ook de kinderen jong en ouder. Walsen op 'Schön ist die Jugend', steppen op 'Blue suede shoes' en shaken op de 'Wooly Booly'. En ook "en plotseling breekt de stormwind los en jaagt al gierend door het bóóós". Want Kun je nog zingen, zing dan mee, dat kent ook de Hollandse famile en vriendenkring. Voor 'gewone' verjaardagen zetten ze een nieuwe standaard met zelfgemaakte acts, gedichten en liedjes toegesneden op de jarige en diens (on-) hebbelijkheden. Ondertussen leert zij de buren nasi goreng eten mét sambal, en de vrienden en leraren van haar kinderen wat een rijsttafel is: dus mét gebakken long en dendeng. Natuurlijk past ze zich aan. Ze kookt met het onvolprezen Maggiblokje, en welsiwaar met minder trassi dan ze zou willen, maar wel altijd stevig gekruid met bijbehorende vertelsels. Lidaboeaja is goed voor je haar, koemiskoetjing is tegen nierstenen, peterselie geeft je eeuwige jeugd, en nooit mag je koken voor ander mensen met boze gedachten in je hoofd, "dat boze keert terug naar jezelf". Ze steelt de show, altijd. Zelfs haar huiselijke breiwerken en borduursels vertonen een flair en een glamour die ongekend is in haar nieuwe omgeving. Op vragen of verbazing: hoe kom je er op, waar haal je het vandaan, antwoord ze steevast -en licht spottend-: "uit Indië".

{1986:Amsterdam}

1982
Ook als oma is ze royaal voor eigen en andersmans kleinkinderen. Ter voorbereiding op die rol wordt ze overblijfmoeder, een baan die haar op het lijf geschreven is. En ook onderhoudt ze vanzelfsprekend persoonlijk contact met al haar besans, de mede-oma en opa's van haar kleinkinderen. Het is haar glansrol en zwanenzang. Gek en leuk, met altijd een passend liedje om een pruillip op te vrolijken of juist uit te lokken, want "ik heb nu eenmaal een rode uitstraling". Enge liedjes zijn haar favoriete. De bietebauw, Kleine, kleine stouterik, zoudt ge moeder tergen. en absurde liedjes Een haring beminde een oester. Maar ook het 'Ständchen' en 'Violetta' en 'Mignon': Kennst du das Land wo die Zitronen blühen, c'est lá que je voudrais vivre, c' est lá.. . En later : 'Als-ie maar geen voetballer wordt' en ''t Is moeilijk eenvoudig te blijven', en weer later vooral de Wooly Bully. Nog steeds is ze vooral solidair met wie buiten de boot dreigt te vallen, is ze vooral geïnteresseerd in wat merkwaardig en anders, uitzonderlijk en of onbegrepen is. Op een van de vele condoleancekaartjes bij haar overlijden stond het zo: "U gaf ieder van ons het idee dat -ie heel bijzonder is".

{2004:Arnhem}

2004
Vertellingen, zei Tjalie Robinson al, "zijn een ontsnapping aan de vergetelheid, een overwinning op de dood" Ook Lykes vertellingen en die van de Indische groep waaruit ze voorkwamen. Ze zijn opgevangen, geboekstaafd en uitgebreid met andere vertellingen uit de Indische cultuur. In 2004 is er een permanente tuin omheen gemaakt: Het Indisch Achtererf. Daar krijgen al die vertellingen steeds weer de context en gestalte om doorverteld te worden, zoals dat gaat met cultuuroverdracht. Eerst is er de herinnering, dan het vertelsel, en dan het verhaal dat vormgegeven wordt door wie er niet geweest is. Het Indisch Achtererf is opgenomen in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, dagelijks te bezoeken en te beluisteren. Nederlands cultureel erfgoed. Uit Indië. 

1924  
 
1924